5

 

 

 

 

 

Vanaf zijn plek op het winderige dek van de boot waarop hij gistermiddag een plaats heeft weten te bemachtigen tuurt Antonie over de grijze golven. Het schip beukt onstuimig op het water en de wind waait dwars door zijn kleding. Hij proeft zout op zijn lippen, het smaakt heerlijk. Zijn hoed houdt hij stevig vast. Dat het hem is gelukt om de eerstvolgende overtocht te nemen beschouwt hij als een goed teken, want op boten als deze, vol met goederen, is meestal weinig plaats voor passagiers. Bovendien heeft hij slechts een middag hoeven wachten totdat de wind uit de juiste richting kwam en de boot kon vertrekken; soms kan dat wel een paar dagen of zelfs een week duren, zo is hem verteld. In de verte doemt een haven op. Dat moet Dover zijn.

Geslapen heeft hij nauwelijks. De stank in de gemeenschappelijke ruimte benedendeks was niet te harden en in het aardedonker klonk de hele nacht het lawaai van hoestende, kermende en luid pratende mensen. Hij wil die uren zo snel mogelijk weer vergeten. Net als al het andere, maar dat gaat zomaar niet. Beelden van de huizen, straten en kerken van Antwerpen, de werkplaats die hij heeft achtergelaten, en het ernstige gezicht van Rubens cirkelen steeds door zijn hoofd. En háár gestalte, die onvermijdelijk deel uitmaakt van zijn gepeins. Hij probeert zijn gedachten te verzetten. Hij wil zo graag een schilder van naam worden, dat hij hard moet zijn; voor anderen maar ook voor zichzelf. Hij balt zijn vuisten, de wind blaast zo krachtig in zijn gezicht dat zijn ogen tranen.

Deze overtocht markeert een frisse start. Hij weet niet hoeveel jaar hij in Londen zal blijven, vele jaren waarschijnlijk, en even overvalt hem een ongekend gevoel van vrijheid. In een opwelling haalt hij zijn hoed van zijn hoofd en laat hem aan zijn gestrekte arm wapperen in de wind, terwijl zijn haar alle kanten op waait. Hij zou het willen uitschreeuwen van vreugde.

 

Deze hele onderneming heeft hij te danken aan Lord Arundel en zijn vrouw. Hoe bestaat het! De graaf van Arundel, Thomas Howard genaamd, is een belangrijke bemiddelaar voor de koning. Zijn vrouw, Alethia Talbot, gravin van Arundel, is de dochter van de zevende graaf van Shrewsbury en een van de rijkste en machtigste vrouwen van Engeland. Haar verzoek staat hem nog helder voor de geest.

Op een warme zomerdag stond zij ineens in zijn atelier, met in haar gevolg een dwerg, een jachthond en haar secretaris, Sir Henry Carleton. Onderweg vanuit Italië naar Engeland had ze de Jezuïetenkerk in aanbouw bezocht. Ze had gehoord van de voor de plafonds van deze kerk bestemde passiereeks waar Antonie met zijn assistenten aan werkte, en vroeg of ze ook die alvast mocht bezichtigen. Haar werd niets geweigerd.

Het was een belevenis geweest. Toen de gravin tegen hem sprak, verstond hij haar slecht. Het duurde niet lang voor hij in de gaten had dat haar tanden eigenlijk niet in haar mond pasten, het waren er veel te veel voor haar smalle kaken. En terwijl hij zijn best deed om haar te volgen zag hij hoe op de achtergrond haar hond zijn poot omhoogtilde en tegen een stoel aan plaste. Toen er een stilte viel, kwam de secretaris met vragen over de kwaliteit van penseelharen en de dwerg had gewoon overal doorheen gekakeld. Onverstoorbaar vriendelijk en voorkomend was hij gebleven. Maar zodra ze weg waren had zijn assistent Herman Servaes een imitatie van het hoge bezoek ten beste gegeven. Wat hadden ze een plezier gehad, Antonie had in tijden niet zo gelachen. Justus van Egmont, zijn jongste assistent, had gierend over de tafel gehangen. ‘Die vrouw,’ hikte hij, ‘met die dwerg!’

Met langzaam wegebbende krampen van het lachen had Antonie tegen een houten balk van het atelier geleund, starend naar de pennen, de scheuren in het hout. Toen had hij een keer in zijn handen geklapt. ‘Kom lieden, we hebben een serie af te ronden.’ Het voorstel dat zij hem had gedaan hield hij voor zich.

 

De afgelopen weken waren voornamelijk opgegaan aan het afronden van werkzaamheden, het regelen van de opslag van zijn eigendommen en schilderijen en het organiseren van de overtocht. De dag van vertrek diende zich aan en vanavond ligt hij in een nu nog onbekend bed in een vreemde kamer. Van het onderkomen in een van de straten in de buurt van Whitehall Palace dat voor hem is geregeld, stelt hij zich niet al te veel voor. Als hij er maar kan slapen en schilderen.

Rond achten legt de boot aan, al schommelend op de grijze golven. De lucht is wit en nevelig en het zicht reikt niet ver. Op de kade krijsen de meeuwen en is het ondanks het vroege uur een gekrioel van passagiers, kruiers en koetsiers, in afwachting van een rit. Antonie haalt diep adem. De geur van rotte vis, vlees en uitwerpselen van mens en dier prikkelen in zijn neusgaten. Het moet dezelfde geur zijn als in de haven van Antwerpen maar hier ruikt het naar vrijheid, een nieuw land en een nieuw leven. De energie raast door zijn lijf. Hier valt hij misschien niet op, maar ze moesten eens weten wie hij is en wat hij van plan is! Over niet al te lange tijd kan hij waarschijnlijk ook híér niet meer over straat zonder nagewezen en nagekeken te worden. Dit is het dus, hier gaat het gebeuren.

Hij staat uitgebreid de bedrijvigheid in deze nieuwe wereld in zich op te nemen, als hij zijn naam hoort. Iemand met een bekend gezicht komt met blozende wangen op hem afgerend. Het is Sir Henry Carleton, de secretaris die hij eerder deze zomer heeft ontmoet in gezelschap van de gravin van Arundel. Hij behartigt de zaken voor velen van stand, zoals Lord Arundel en zelfs de koning. Carleton geeft hem opgelucht een hand, zich verontschuldigend voor zijn late aankomst. Antonie schudt hem krachtig en verzekert hem dat het niets uitmaakt.

Terwijl ze de kade verlaten in de richting van een gereedstaande koets en een havenknecht zich over het zware valies van Antonie ontfermt, vraagt Sir Carleton hem hoe zijn reis is geweest, of hij niet moe is en of hij misschien iets wil eten. Dat is aardig en het is een goed begin van zijn overzeese bedoelingen, deze begeleiding, maar hij antwoordt dat hij het liefst zo snel mogelijk verdergaat. De reis zal eerst naar het huis van graaf Thomas Howard, Lord Arundel, in Londen gaan, waar diens fameuze kunstcollectie is ondergebracht. Nu deze kunstcollectie, een van de grootste van Engeland, zo dichtbij is kan Antonie nauwelijks wachten. Straks zal hij oog in oog staan met werken van beroemde schilders uit verschillende landen, en hij zal zich erdoor laten inspireren en op die manier beter worden.

De koets komt langzaam in beweging en ratelt over de kasseien van de haven, waarbij ze hard op en neer stuiteren. Antonie strekt zich uit om desondanks door het raampje te kunnen kijken. Havenarbeiders laden kratten en tonnen uit een boot en stapelen ze op de kade, er zijn mannen, vrouwen en kinderen, karren die worden getrokken door paarden, iemand eet vis uit de hand. Ze verlaten het havengebied en passeren rijen huizen, grijs en grauw. Antonie wrijft in zijn handen, die wat klammig aanvoelen. Er staat hem nog veel te wachten en er mag niets misgaan.

Na een tijdje wordt de bebouwing steeds schaarser. Ze volgen smalle wegen, begrensd door bomen en heggen. Het landschap wordt soms overgoten door een regenbui en ligt dan weer blakend in de zon. Ze passeren dichte bossen, slingerende riviertjes, en kijken uit over glooiende heuvels in vele tinten groen, bruin en geel. Antonie, die nooit ver buiten Antwerpen is geweest, is overweldigd door zoveel landelijke pracht, afgewisseld door kleine dorpen waar de huizen, opgetrokken uit robuust natuursteen, schots en scheef door elkaar staan.

 

De tocht neemt een hele dag in beslag. Het geratel van de houten wielen en het klossen van de paardenhoeven is een cadans geworden. Een aantal malen stopt de koets bij een uitspanning om de paarden te laten drinken. Halverwege worden ze ververst. Bij die gelegenheid nemen de passagiers een bord soep en brood, om daarna de reis snel weer te vervolgen. Ze willen voor het donker arriveren.

Gedurende de dag heeft hij wat beleefde woorden met Carleton gewisseld en daarnaast getracht nergens aan te denken maar dan ineens, starend door het raampje, is hij met een schok weer in zijn Antwerpse atelier, de avond dat Aline bij hem voor de deur stond. Tegenover Rubens is hij vaag geweest en ook in zijn gedachten heeft hij het geprobeerd: haar te zien als een vlek op papier die weggeveegd en overgetekend kan worden, aanwezig maar nooit meer zichtbaar.

Maar het hield hem wakker die nacht. Haar gekwetste gezicht hield hem wakker. Hij had het haar aangedaan en het kon niet meer teruggedraaid worden. Het had hem moeite gekost zijn paniek de baas te blijven; hij had zijn stem verheven, had hij geschreeuwd? Zij had gehuild. Hij ook, nadat ze was weggerend. Opnieuw slaat de paniek door zijn lijf. Kennelijk maakt hij daadwerkelijk een schrikachtige beweging, want Carleton kijkt hem vragend aan.

 

Zijn hoofd schudt tegen de harde zijwand van de koets en met een schok zit hij rechtop. Was hij in slaap gevallen? Zojuist moet het wegdek van samenstelling veranderd zijn, met hogere kasseien, want de koets schudt wild. Ongecontroleerd strijkt hij met zijn hand over zijn haar en probeert zich te concentreren op de namiddagse zonnestralen die tussen de wirwar van boomstammen en takken door flitsen. De landerijen maken plaats voor steeds meer huizen. Ze zouden er bijna moeten zijn.

Hij buigt zich naar het andere raam, links, en tuurt ook daar zo ver mogelijk voor zich uit. Hier staan eveneens huizen, evenwijdig aan de weg en aan de brede, zo te zien drukbevaren rivier de Theems. Verderop nog meer grijze natuurstenen woningen met rode daken, zo ver als hij kan kijken. Hier en daar steekt er een torenspits bovenuit. Londen. Zijn stad, zijn wereld, gaat dit worden. Hij drukt zijn hoofd zo dicht mogelijk tegen het raam, schuin, om verder naar voren te kunnen kijken. Het duurt even voordat hij het allemaal in zich heeft opgenomen. De koets volgt de loop van de rivier een tijdje en stopt dan bij een ontzagwekkend groot pand pal aan de Theems: Arundel House.

 

Thomas Howard is een lange, statige man die er oud uitziet voor zijn vijfendertig jaar. Hij steekt Antonie een lange, smalle hand toe, zijn ogen twinkelen. In chic Engels heet hij zijn buitenlandse gast welkom.

‘Mister Anthony van Dyck, how are you doing?’ Hij staat fier rechtop. Zijn kostuum ziet er afgedragen uit maar Antonie kan zien dat het van verfijnde kwaliteit is. Een trotse man, een echte aristocraat. En toch, achter de chic en de warmte waarmee hij zijn gast begroet bespeurt Antonie een zekere melancholie.

Gelukkig kan Antonie zich vanwege de vele internationale klanten in het atelier van Rubens behoorlijk redden in het Engels, zij het met een zwaar accent. Hij antwoordt dat het hem goed gaat, vraagt hoe het met zijn gastheer gaat en bedenkt dat zijn gastheer misschien wel net zo hard naar deze ontmoeting heeft uitgekeken als hijzelf. Howard gaat Antonie en Carleton over de marmeren tegels voor naar het einde van de gang vol familieportretten. Bij de deuropening van een grote ontvangstruimte blijft hij staan en nodigt hen met een elegante armbeweging uit.

Antonie gaat naar binnen en het is alsof hij een heiligdom betreedt. De ruimte is groot en hoog en de muren zijn aan de onderkant bekleed met schitterend uitgesneden timmerwerk. Het lederen behang erboven is volgehangen met uiteenlopende schilderijen van uitzonderlijke klasse. Waar te beginnen met kijken? Zwijgend stapt hij op een schilderij af dat hij onmiddellijk herkent als een werk van de grote Albrecht Dürer. En tot zijn grote genoegen hangen er portretten van Hans Holbein, met hun verstilde schoonheid. Hij blijft overal bij stilstaan, van tijd tot tijd ver naar voren gebogen.

Zijn oog blijft steken bij een Adam en Eva van een indrukwekkende weelderigheid, dynamiek van compositie en formidabele kleurenrijkdom. Hij kijkt naar de signatuur: Titianus fecit. Titiaan. Die naam heeft hij vaker gehoord, maar voor het eerst heeft hij de kans om zijn werk te bestuderen. Terwijl zijn neus bijna het doek raakt, ziet zijn geoefende oog de grove maar tegelijk ook de kleinste, meest geraffineerde penseelstreken. Dat dit een eeuw geleden al gemaakt werd. Hij kijkt om zich heen en ziet een schilderij met een vergelijkbare, bijna nonchalante stijl. Ook van Titiaan. Daar, nog eentje. Zijn hart gaat sneller kloppen. Zo moet het.

Na een tijdje dwalen zijn ogen weer verder, hogerop, naar een Caravaggio met zijn magnifieke lichtwerking, net als het werk van de hedendaagse schilder Gentileschi, ernaast. Verderop hangt ook een Rubens, constateert hij vergenoegd: de Tenhemelopneming van Maria, vol dynamiek. Hij loopt van het ene naar het andere schilderij en tuurt, absorbeert kleuren en details en vergeet alles om hem heen.

Vanuit een andere wereld klinkt ineens een veelzeggende kuch. Hij kijkt op. De andere twee zitten wat ongemakkelijk op hem te wachten, en met een ‘excuse me’ neemt ook hij plaats op een stoel. Het is natuurlijk nogal ongepast om op onbekend terrein te gaan rondkijken, bedenkt hij. Maar hij kan niet anders. Gelukkig kijkt Howard hem geamuseerd aan.

‘Ik heb jullie natuurlijk wel in de ruimte gezet waar ik het meest trots op ben. Het doet me goed dat wij dezelfde liefde delen.’

De graaf klingelt een belletje, waarna een dienstmeid verschijnt met een dienblad met glazen wijn en een assortiment baksels. Howard houdt hem zelf de schaal met cakes voor, zoals hij ze noemt. Antonie pakt er voorzichtig eentje; het is nieuw voor hem maar het smaakt goed. Hij neemt er nog een paar van de schaal die op een tafeltje is gezet; sommige cakes zijn zacht, andere knapperig. De graaf ziet het glimlachend aan, en zonder het zijn gasten te vragen laat hij een extra portie komen. Zijn vrouw is voor langere tijd in Italië, vertelt hij, bij zijn zoons die daar naar school gaan.

Antonie hoort het met een half oor aan. Het liefst zou hij opnieuw opstaan om de schilderijen van dichtbij te bekijken. Als hij érgens iets kan leren dan is het hier, tussen deze meesters. Onrustig schuift hij heen en weer op zijn stoel, totdat hij uiteindelijk op het puntje wiebelt. Hij doet zijn best geïnteresseerd deel te nemen aan de conversatie, maar zijn blik dwaalt automatisch af naar de omringende wanden. Howard heeft het in de gaten, want ineens kijkt hij hem een paar tellen glimlachend aan.

‘Ik merk dat ik een geestverwant heb. Wat dacht u van een korte rondleiding door het huis, waar nog meer kunstwerken te zien zijn? Dan eindigen we hier en kunt u alles zo lang bestuderen als u wilt,’ zegt de graaf hartelijk.

Antonie kijkt dankbaar op. De opmerking over geestverwantschap raakt hem. ‘Uw collectie is heel bijzonder. Ik neem uw aanbod graag aan.’

Carleton geeft te kennen dat hij er weer vandoor gaat. En zo zijn de mannen niet veel later met z’n tweeën. Antonie voelt dat hij te maken heeft met iemand met wie hij op een gelijkwaardig niveau over kunst kan praten.

Zoals afgesproken zal Antonie deze avond de eerste hand leggen aan het portret dat hij van Lord Arundel zal maken. Nu pas voelt hij hoezeer hij hiernaar heeft uitgekeken, en ook hoe belangrijk het voor hem is, deze eerste opdracht in den vreemde. Zijn vingertoppen tintelen; al meer dan een dag niet geschilderd.

 

Die avond gaat Antonie na een gezamenlijke maaltijd aan de slag met zijn gastheer. Antonie heeft alle materialen bij zich. Behoedzaam opent hij zijn schildertas en neemt de tijd om de benodigdheden er voorzichtig uit te halen, alsof het een religieus ritueel is. Hij stalt alles uit, spant het linnen om het raamwerk en mengt de verf. Al snel voelt het alsof hij in zijn vertrouwde omgeving staat en geeft hij Howard aanwijzingen over de manier waarop hij het beste kan gaan zitten. Zodra hij eindelijk bezig is met het schetsen van Howards gezicht en zijn pose in een stoel, doet Antonie zijn best een gesprek aan te knopen.

‘Ik hoop dat alles goed gaat met uw vrouw in Italië.’

‘Dank voor je interesse, en laten we elkaar tutoyeren. Het gaat goed met haar. Ik heb zojuist een brief van haar ontvangen en het stemt me altijd...’ Lord Arundel zwijgt even.

‘Het is niet eenvoudig natuurlijk,’ zegt Antonie ongemakkelijk, ‘jij hier en zij daar.’ Dit gesprek is nu al openhartiger dan hij had verwacht van deze op het eerste gezicht wat afstandelijke man; alsof het verblijf in de bescheiden werkkamer hun samenzijn vriendschappelijker maakt.

‘Alethia hield het niet meer uit in ons prachtige huis hier, waar ik zo goed kan werken en van mijn collectie kan genieten. Zij verveelde zich. In feite voelde zij zich doorlopend eenzaam en zocht afleiding, zeker sinds haar vriendin, koningin Anna, vorig jaar is gestorven. En toen stierf in februari van dit jaar ook nog zeer onverwacht onze jongste zoon.’

‘Mijn oprechte medeleven, dat wist ik niet.’

‘Dank je,’ zegt Howard met verstrakt gezicht. ‘Na dit alles viel zij onmiddellijk ten prooi aan de eenzaamheid. Zij miste haar kinderen en wilde naar hen toe, in Padua. En als mijn vrouw iets in haar hoofd heeft dan blijft zij erbij, tot er gevolg aan wordt gegeven. Je hebt haar ontmoet tijdens haar tussenstop in Antwerpen.’ Hij lacht er wat ongemakkelijk bij.

‘Een vrouw met een sterke wil, zeker.’ zegt Antonie. Hij denkt terug aan de dag in zijn Antwerpse werkplaats. Tegelijk herinnert hij zich beschaamd hoe ze na afloop om haar gelachen hebben.

‘Ik had haar graag vergezeld, maar mijn verplichtingen hier verhinderden dat,’ voegt Howard eraan toe.

‘Dat begrijp ik,’ zegt Antonie. ‘Je kon niet anders.’

Howard knikt langzaam, maar lijkt ver weg met zijn gedachten.

 

Bijna een week blijft hij bij Howard, de tijd die hij nodig heeft om zijn portret in meerdere schilderlagen te voltooien. Hij vergt het uiterste van zichzelf, ook ’s avonds en ’s nachts, door de vermoeidheid heen. Opnieuw heeft hij iets hogers bereikt dan in zijn eerdere werken. Howard is in detail blootgelegd: zijn doorschijnende huid, zijn elegantie, trots, verdriet en frustratie. Als Antonie hem het resultaat toont, ziet hij dat het Howard emotioneert.

‘Het is waar, zo zie ik eruit.’

‘Heb ik je geen recht gedaan?’ vraagt Antonie geschrokken.

‘Zeker wel, meer dan dat. Je hebt mijn ziel blootgelegd en tegelijk mijn waardigheid behouden. Dank daarvoor.’

Een paar tellen lang staan ze zwijgend voor het doek.

‘Blijf nog een paar dagen,’ zegt Howard uiteindelijk. ‘Je bent meer dan welkom.’

Antonie bedankt hem voor het aanbod, maar slaat het beleefd af. Met hoeveel plezier hij deze eenzame maar uitermate sympathieke en belezen man ook heeft vergezeld, hij moet verder, door naar het hof.

Hij zit met zijn benen over elkaar geslagen, maar kan zijn voet niet stilhouden. Dit bezoek heeft precies de tijd geduurd die hij gepland had en elke dag langer hier kan een gemiste opdracht betekenen. Bovendien, hij wordt verwacht.