6

 

 

 

 

 

Werkend in de naaikamer neemt Aline een besluit. Ze kan het niet meer verdragen om nog langer met haar geheim rond te lopen, dus vanavond zal ze alles opbiechten aan haar ouders. Vooral haar vader zal razend zijn. De consequenties kent ze nog niet, maar hij zal het niet accepteren. Ineens slaat de schrik haar om het hart. Wat als ze weggestuurd wordt? Dan zal ze haar broers en zussen en vooral Lucas niet meer zien. Hoe zou het met hem zijn? Iets wat het midden houdt tussen een zucht en een snik ontsnapt haar. Lucas. Ze moet naar hem toe om nog even met hem alleen te zijn, voordat de storm losbarst.

Het is nog geen tijd om naar huis te gaan, nog een paar uur, maar ze moet hier weg. Morgen zal ze hier toch niet meer terugkomen. Haar vader is een eerlijk man en zal erop staan dat de familie de waarheid kent. En een dienstmeid die zich zo te schande heeft gemaakt zal niet meer welkom zijn. Ze staat op, vol daadkracht ineens. Zacht opent ze de deur en luistert. Niemand te horen, alleen het gedempte rammelen van potten en pannen uit de keuken onder in het huis.

Voorzichtig zet ze een stap in de gang, dan nog een, en ze rent een stukje op haar tenen. Mocht ze iemand tegenkomen, dan zal ze zeggen dat ze van het gemak gebruik wil maken. Met snelle passen bereikt ze de trap en gaat naar beneden. Dan nog een trap af. Uit de voorkamer klinken gekeuvel en gerinkel van kopjes op schotels. Ze passeert onopgemerkt. Het enige obstakel is de dienstingang, die is alleen via de keuken bereikbaar. Ze zal een smoes moeten verzinnen voor Guurtje, die daar bezig is met het bereiden van een maaltijd. Gelukkig heeft ze vertrouwen opgebouwd.

‘Guur, ik moet even een luchtje scheppen, ik voel me niet zo lekker.’ Het is niet eens gelogen.

‘Niet te veel scheppen dan, hè, Aline, laat je wel wat voor ons over?’ Grinnikend veegt ze haar handen af aan haar schort.

Aline glipt naar buiten, het tuinpad over, het ijzeren hek door en dan staat ze op straat. Vier uur. Bijna niemand te zien. Met klepperende schoenen holt ze over de kasseien. Een bocht, nog een bocht. En dan in de verte haar huis, of wat nu nog haar huis is. Het ligt op een hoek, de voordeur is aan de hoofdstraat. Ze sluipt de hoek om, de zijstraat in, waar zich de achterplaats bevindt. De poort staat open. Vanaf deze plek kan ze zien welke schuiframen omhoog staan, als er al een openstaat. Anders zal ze door de achterdeur naar binnen moeten, maar dan is de kans groter dat ze opgemerkt wordt. Ze wil niet hoeven uitleggen waarom ze zo vroeg thuis is; nu nog even niet. De bedstee van Lucas bevindt zich in de achterkamer, waar overdag niemand is. Ze heeft geluk. Voor de frisse lucht staat het raam op een kier, maar de opening is nauw.

Voorzichtig sluipt ze over de achterplaats, nadert het raam en plaatst haar handen ertussen. Na wat piepend gekraak geeft het mee. Snel wringt ze zich door de opening en sluit het raam weer achter zich. Binnen. In de kamer is het stil. De deuren van de bedstee zijn gesloten. Met kloppend hart nadert ze het donkere houtwerk en trekt aan de spie. Achter de geopende deuren tuurt ze over het rommelige bedlinnen waar donker haar bovenuit steekt. Snel klimt ze naar binnen en sluit de luiken achter zich. Bij het hoofd trekt ze het beddengoed wat naar beneden, en het gezicht van de vredig slapende Lucas vertedert haar zo dat ze er bijna van moet huilen. Maar zijn wangen zijn vuurrood en het haar plakt op zijn voorhoofd.

Ze tikt tegen zijn wang. Een flauwe reactie, nauwelijks hoorbaar, een die van ver lijkt te komen. Ze trekt de dekens wat verder naar beneden om hem verkoeling te geven. De koorts moet zakken, zoveel weet ze van zieken. Bezorgd kijkt ze naar hem, en voor even bestaat haar eigen probleem niet meer. Een tijdje blijft ze zijn bijna onbeweeglijke gezicht bekijken en ze voelt weer aan zijn wang. Nog steeds veel te heet. Ze besluit zijn onderhemd open te knopen, voor nog meer verkoeling. Hij ademt snel en oppervlakkig, maar Aline constateert met voorzichtige opluchting dat zijn huid mooi blank is. In haar achterhoofd speelt altijd die enge ziekte.

Ze schrikt op van het gekraak van de bedsteedeuren achter haar. Haar adem stokt en met een ruk draait ze zich om, naar het gezicht van haar verbijsterde moeder.

‘Aline! Wat doe jij hier?’

En dan kan ze het niet meer tegenhouden en hoort ze haar eigen ongecontroleerd gesnik. Haar moeder, haar strenggelovige moeder die altijd haar emoties onder controle heeft, staat er geschokt bij. Dit is ze niet gewend. Van zichzelf niet, van haar kinderen niet. Dan komt ook Mathilde binnen, en ze kijkt verbaasd van haar zus naar haar moeder, terwijl ze op de bedstee afloopt.

‘Wat is hier aan de hand?’

Aline stapt zo voorzichtig mogelijk uit de bedstee, sluit de deuren achter zich en haalt diep adem. Het moeilijkste moment uit haar gelukkige, onschuldige leven tot nu toe. Zeg het. Zeg het nu.

‘Ik moet jullie iets vertellen.’

Twee gezichten staren haar aan.

‘Ik ben in verwachting.’

Voor Aline markeert de stilte die hierop volgt het verschil tussen twee levens. Vanaf nu zal er altijd een ‘ervoor’ en een ‘erna’ zijn. Mathilde is als eerste genoeg bij zinnen om iets te zeggen.

‘Het is niet waar.’

Aline voelt de spanning in haar rug en schouders. ‘Echt,’ fluistert ze.

De blikken van de twee vrouwen flitsen bijna gelijktijdig naar haar schort, waar te veel onder verborgen blijft om iets van een bolling zichtbaar te maken.

‘Maar heb je dan… Met wie…?’ klinkt de trillende stem van haar moeder.

‘Schilder,’ mompelt Aline.

In de opengesperde ogen van Mathilde dringt langzaam begrip door.

‘Schilder?’ vraagt moeder verstikt.

‘Antonie van Dyck,’ zegt Aline zacht, waarna ze haar blik op de vloer richt. De naam blijft tussen hen in hangen.

‘Aline, o Aline, ik kan het niet geloven,’ zegt haar zus met haar hand voor de mond geslagen.

Aline staart naar de vloertegels.

‘Antonie van Dyck,’ herhaalt haar moeder, alsof ze het nu pas hoort. ‘Die met Rubens samenwerkt? Mijn god.’

‘Ik ben zo bang,’ fluistert Aline.

Dan keert haar moeder zich van haar af en beent de kamer uit.

Een paar tellen lang staren Aline en Mathilde elkaar aan, voordat Mathilde achter haar moeder aan rent.

 

Op zondag ruim een week geleden heeft Aline het hem verteld. Steeds opnieuw maalt de confrontatie door haar hoofd: de manier waarop zijn uitdrukking vervormde, eindigend in woeste ontzetting. Natuurlijk wist ze dat haar mededeling een enorme schok bij hem teweeg zou brengen; hij stond aan het begin van een carrière en had wel wat anders om zijn aandacht op te richten. Zijn ambities waren helder: erkenning als belangrijk schilder, beroemd worden. Nog beroemder, want hij was al hard op weg. Eén blik op zijn afkerige uitdrukking en ze wist genoeg. Van hem hoefde ze niets te verwachten. Hoe groot haar teleurstelling was hoefde hij niet te weten, al had ze heus wel een traan gelaten in zijn bijzijn.

Wat had ze verwacht? Steun, op z’n minst. Antonie was anders geweest dan andere mannen die ze kende, al waren dat er niet veel. De gestolen uren samen op zondag, angstvallig verborgen gehouden voor haar ouders, waren een belevenis waar ze wekelijks naar uitkeek.

Hoe onschuldig was het allemaal begonnen.

 

Nadat ze een lange dag had gewerkt bij de familie Beeckman, sprak hij haar op weg naar huis aan. Moe en afgepeigerd moet ze eruit hebben gezien. Onderweg naar huis had ze haar hart kunnen ophalen aan de bedrijvigheid van een stad waar kooplui en winkeliers bezig waren hun zaken af te ronden en hun winkels te sluiten. Ze genoot van deze kortstondige vrijheid, zwaar bevochten bij haar vader, nadat hij haar lange tijd ’s ochtends en ’s avonds had gebracht en opgehaald van het huis van haar patronen. Zo vlak voor sluitingstijd was ze even gestopt bij een hoedenwinkel en had er een aantal gepast. Via de deuropening moet ze vanaf de straat zichtbaar zijn geweest.

Ze had geen idee hoelang de haar onbekende jongeman had staan kijken voordat hij binnenstapte. Vanaf zijn plek bij de deur knikte hij haar wat verlegen toe. Zijn kastanjebruine haar krulde warrig onder zijn hoed vandaan, het hemd onder zijn mouwloze, zeemleren wambuis was gekreukt en zijn pofbroek zat onder de verfvlekken. Even was ze van haar stuk gebracht, maar iets in hem maakte dat ze terug knikte.

Na een moment zo gestaan te hebben werd het tijd dat hij iets ging zeggen, dat begreep hij zelf ook. Inwendig moest ze lachen toen hij onhandig kuchte voordat hij sprak.

‘Excuses dat ik u zo aanstaar. Ik zag u in het voorbijgaan en nu ik u van dichtbij zie, denk ik hetzelfde: die hoed past bij u.’

‘Ja? Ik weet het niet,’ zei ze, en ze wilde hem alweer afzetten. Al was het alleen maar om zich een houding te geven.

‘Nee, niet doen!’ reageerde hij en daarna, zachter: ‘Excuus. Die hoed…’ Zijn vinger wees omhoog. ‘… is voor u gemaakt.’

Ze zag dat hij het meende, lachte, wist zich verder geen raad: zoiets aardigs was nog nooit tegen haar gezegd door een jongeman. Een blos prikte op haar wangen. De winkeleigenaar sloeg hen vanachter de toonbank gade terwijl hij wat laatste spullen opruimde.

‘Weet u wat?’ Haar bewonderaar draaide zich ineens naar hem toe. ‘Hoeveel kost die hoed?’

De man nam hem wantrouwig op. Zelf wist ze ook niet wat ze ervan moest denken, ze kreeg het er warm van.

‘Dat chapeau kost acht duiten.’

Het woord chapeau had hij overdreven articulerend uitgesproken. De correctie leek de jongeman niet te deren of hij sloeg er geen acht op, want hij riep al ‘verkocht’. Het leek alsof hij er zelf ook een beetje van schrok.

‘Ik kan dit cadeau niet zomaar accepteren.’ Het klonk best resoluut, vond ze.

‘Laten we eerst naar buiten gaan, dan praten we verder,’ zei hij en hij legde het geld op de toonbank. Lange, slanke vingers. De man nam de munten zwijgend aan.

Na een korte aarzeling volgde ze hem naar buiten, waarbij ze onwennig de rand van het hoofddeksel vasthield. Wat moest ze nu? Haar ouders zagen haar er al mee thuiskomen. Ze zou heel wat uit te leggen hebben en het zou zeker niet in goede aarde vallen. Zo’n cadeau aannemen van een onbekende man, je zo makkelijk laten inpakken, hoe haalde ze het in haar hoofd? En door wie was ze met hem samen gezien? De schande!

‘Die hoed blijft bij u, zowaar ik Antonie van Dyck heet,’ zei hij toen ze tegenover elkaar op straat stonden. Opnieuw klonk zijn stem resoluut, maar zijn hele houding oogde schutterig. Het maakte juist dat ze zich op haar gemak voelde bij hem. Toch nam ze de hoed van haar hoofd en gaf die aan hem.

‘Excuus, het kan echt niet.’

‘Zeg me dan in ieder geval hoe u heet,’ zei hij met een spijtige blik.

‘Aline.’

‘Goed, Aline. Ik overval je, natuurlijk. Ik doe dit ook niet dagelijks, eerlijk gezegd, vrouwen aanspreken in winkels. Vind je het goed als ik je vertel waarom ik zo geïnteresseerd ben in de manier waarop jij de hoeden paste?’

Kennelijk was de bekendmaking van haar naam voldoende aansporing voor hem om haar ongevraagd te tutoyeren. Het hinderde haar niet. Ze knikte. ‘Maar kort dan, graag, anders kom ik te laat thuis en dan hoef ik niet meer aan tafel te verschijnen, snapt u?’

‘Begrepen. Kort dan: ik ben kunstschilder, ik maak vooral portretten. Zou je een keer model willen staan?’

Ze gaapte hem aan.

‘Ik werk voor Rubens. Als je werk van hem en mij wilt zien, ga dan naar de Sint-Pauluskerk. In de noorderbeuk hangen de vijftien Mysteries van de Rozenkrans, gemaakt door schilders als Van Balen, Jordaens, Rubens. De Kruisdraging is van mijn hand. Ga kijken en beslis dan. Als het je iets lijkt kom dan zondag naar de Dom van Ceulen en als je er daarna toch van afziet, dan stoppen we gewoon.’

 

Een dag later is ze na werktijd snel even gaan kijken in de genoemde kerk. Ze was vaker in deze weelderige kerk geweest, maar nu keek ze met andere ogen naar de vijftien werken; ze bewonderde ze een voor een. Haar blik bleef lang rusten bij nummer zeven, de Geseling, door Rubens, zo knap geschilderd dat haar hart begon te bonzen. Bij nummer negen, de Kruisdraging, stokte haar adem: die was van hem, van Antonie van Dyck. Er sprak zoveel kracht, beweging en emotie uit de voorstelling dat ze er nauwelijks van kon wegkijken. Wat licht in haar hoofd en enigszins wankelend verliet ze de kerk.

De zondag daarop stond ze tintelend van spanning bij hem voor de deur. Ze had er al dagenlang naar uitgekeken, en een sluimerend schuldgevoel naar de achtergrond gedreven; voor het eerst in tijden stond er iets bijzonders te gebeuren. Aan haar ouders had ze gevraagd of ze door de stad mocht wandelen met Mathilde en zij stemden in, zolang ze op tijd terug zouden zijn voor de middagmis. Mathilde, een jaar jonger dan Aline, was op de hoogte van de plannen en ging op bezoek bij een vriendin. Al had zij haar gemengde gevoelens tegenover het voornemen van Aline laten blijken, ze begreep het wel en beloofde niemand iets te zullen vertellen. Als er iemand in de wereld was die Aline vertrouwde, dan was zij het.

Het huis was groot. Hij bleek er pas net in getrokken te zijn, om er aan een grote opdracht te werken. Hij was daar pas mee begonnen, zei hij, maar de panelen die hij al had beschilderd waren minstens zo indrukwekkend als de voorstellingen in de Sint-Pauluskerk: krachtig en dynamisch, de gezichten vol inspanning, droefenis, wanhoop of devotie. En toch was elke schildering op zichzelf origineel. Er stonden ook eerdere werken van hem. Ze had er geen verstand van, maar ze vond het beter dan alles wat ze ooit in kerken en in huizen van rijke families had gezien. Vooral naar de portretten bleef ze kijken. Het was alsof ze leefden, haar aankeken, hun karakter toonden, dwars door de verf heen.

Hij legde haar dingen uit, zoals zijn voorkeur voor een donkere achtergrond, waar blanke huidtinten en kleurig textiel des te feller tegen afstaken. Verder had ze nooit geweten dat opdrachtgevers alleen hoefden te poseren om bepaalde kenmerkende details in te vullen, de rest kon de schilder zelf aanvullen in zijn atelier. Antonie was hoofdassistent bij de grote Rubens en hij had háár uitgekozen als zijn nieuwe model. Ze had al te graag gehoor gegeven aan deze eervolle taak. Met hoed.

Kon ze de tijd maar terugdraaien.