11

 

 

 

 

 

Het heeft gevroren vannacht. Antonie is midden in de nacht zelfs nog opgestaan om een extra wollen deken over zich heen te trekken, terwijl de tocht door kieren en gaten naar binnen trok. De wind suist om zijn kloppende hoofd. Een opkomend gevoel van misselijkheid probeert hij te bezweren door zijn vuisten te ballen; wat een moment om de koning te ontmoeten. Met ogenschijnlijk ferme passen, en af en toe een snel gecorrigeerde misstap, probeert hij de lakei die hem voorgaat bij te houden.

Na het schrijven van de brief gisteren heeft hij zich de rest van de middag beziggehouden met de aankoop van schilderbenodigdheden – ezels en penselen in een werkplaats en kleurpoeder in een nabijgelegen apotheek – en met het inrichten van zijn huiskamer als atelier. Hoewel hem een hoek is aangeboden in een van de ateliers die andere Vlaamse schilders met elkaar delen, wat vooral financiële voordelen had, geeft hij de voorkeur aan een eigen atelier. Zijn onafhankelijkheid is hem lief. Als de opdrachten binnenstromen zal hij een assistent nemen. Zijn ruimte is groot genoeg, hoewel niet erg licht, maar daar kan hij goed mee uit de voeten. Vrijheid om te schilderen is het belangrijkst en zo’n groep beïnvloedt elkaar toch, kijkt mee over je schouder en beoordeelt wat je doet.

Gisteravond heeft hij Kenelm weer getroffen voor een maaltijd bij hem thuis, samen met gelukkig alleen een paar Engelse gasten. De avond is hem goed bevallen; in het Engelse gezelschap voelde hij zich op zijn gemak, al gingen de conversaties te snel om alles meteen te kunnen begrijpen. Hoe dan ook werd er veel gelachen en bovenmatig veel wijn vergoten. Vermaakt en met stijgende verbazing heeft hij het gelag aangezien en er gedeeltelijk aan meegedaan, maar kennelijk heeft hij zich toch nog laten verleiden tot meer drank dan goed voor hem is.

Gelukkig maakt de kou hem wakker. Nu en dan in zijn handen blazend volgt Antonie zijn begeleider over straat in de richting van Whitehall, naar de privévertrekken van de koning. Zijn blik houdt hij gericht op de kuiten met de witte maillot en de gehakte sandalen met gespen. De kasseien zijn nog half bevroren en even dreigen zijn zolen weer weg te glijden, maar hij herstelt zich net op tijd. Met de grote rode poort in zicht betreden ze de paleisgrond tussen de hoofdstraat en de Theems.

Ze passeren vele gebouwen die opvallen door ongelijkheid in stijl en grootte, maar het geheel voelt imposant. Antonie is er stil van. Zo meteen zal hij de binnenkant zien van het belangrijkste gebouw. Die moet een nog grootsere uitstraling hebben dan de buitenkant, al was het maar omdat de werken van de grootste schilders van deze tijd er een plek hebben. De koning beschikt over een behoorlijke collectie schilderijen uit vroegere tijden, zo heeft hij al van Thomas Howard gehoord. Hij hoopt er wat van te mogen zien.

Dit alles overdenkend vergeet hij bijna dat hij binnen enige momenten de koning zal zien. Zal hij op een troon zitten? In ieder geval weet Antonie dat hij bij de begroeting zijn hoed moet afnemen en dan in een vloeiende beweging een buiging moet maken. Men kan van alles over de koning zeggen, maar zonder hem ontmoet te hebben heeft Antonie respect voor hem, om zijn eruditie en om wat hij heeft meegemaakt in zijn leven. Ook daarover is Antonie veel ter ore gekomen: zijn vader werd vermoord, zijn moeder Mary, Queen of Scots, gevangengezet toen James één jaar oud was, en na achttien jaar alsnog onthoofd door toedoen van Elizabeth I.

James werd streng protestants opgevoed door een keur aan gouvernantes. Met dertien maanden werd hij tot koning van Schotland gekroond en jaren later, nadat Elizabeth I kinderloos was gestorven, ook van Engeland. Je hele leven lang koning zijn, wat doet zoiets met iemand? Hij en koningin Anna kregen zeven kinderen, van wie er inmiddels vijf zijn gestorven; de laatste, Henry, op achttienjarige leeftijd. Anna zelf stierf vorig jaar. Een groot verdriet. Antonie kan niet wachten om het gezicht van de koning te zien en, nog beter, te mogen schilderen.

Na een paar keer een hoek te zijn omgeslagen en meerdere huizenblokken en een grote tuin te zijn gepasseerd – Antonie heeft geen idee meer waar ze zich bevinden – betreden ze een van de grotere gebouwen, evenwijdig aan de grote tuin. Om hem heen zijn de wanden gedecoreerd met betimmering, portretten en wandtapijten. Het contrast met de buitenkant van het gebouw, omvangrijk maar eenvoudig, is groot. Zijn hakken klinken hol op de marmeren paleisvloer. De gang waar de lakei hem doorheen leidt is lang. Hij heeft zijn hemd tegen zijn gewoonte in tot bovenaan dichtgeknoopt, zijn satijnen jas op vlekken gecontroleerd, zijn lange krullen gekamd en zijn beste laarzen geborsteld tot ze glommen.

Hij haalt een keer diep adem en probeert zich voor te stellen wat hem overkomt: dit is de vooravond van zijn eerste koninklijke opdracht. De belangrijkste in zijn carrière tot nu toe. De lakei houdt halt en klopt op een deur. Vanaf de andere kant wordt deze geopend. Op een teken treedt Antonie binnen en houdt meteen in. Een tel lang blijft hij verwonderd staan. Hij was heus wat gewend bij Rubens, maar dit overstijgt zijn verwachtingen.

De zaal die zich voor hem uitstrekt is in alles pompeus: vloer en wanden zijn bekleed met weelderige tapijten vol complexe bloemmotieven en Bijbelse voorstellingen; tussendoor branden wandlampen en aan het plafond hangen twee kroonluchters waarvan alle kaarsen branden. Aan de andere kant van de zaal, voor de ruiten waar wat licht dof doorheen valt, staat iemand gebiologeerd naar buiten te turen. Het duurt even voor hij zich realiseert dat dit de koning is: koning Jacobus, King James.

De deur wordt gesloten door de lakei, die er binnen naast blijft staan. Hij gebaart Antonie om door te lopen. Het lijkt eeuwig te duren voordat hij de man bereikt die koning is van Engeland en Schotland en die nu op de uitkijk staat bij een raam. Als hij vlak bij hem is, houdt hij zijn pas in, tot hij schuin achter de gedaante tot stilstand komt. Wat nu? Even gebeurt er niets, dan draait de koning zich half naar hem toe.

‘Ziet u die grote vogels daar, in die boom? Wat een beesten. Nog nooit gezien hier.’ Hij draait zich weer terug. ‘Zeldzame dieren. Zeldzaam.’

Antonie doet een weifelende stap naar voren en tuurt mee. Daar beneden strekken de tuinen zich uit. De grond is symmetrisch opgedeeld in vlakken met planten en bloemen, daaromheen ligt gras en staan allerlei soorten bomen en struiken die in de prachtigste vormen zijn gesnoeid. Dan ziet hij twee donkerbruine vlekken tussen de takken van een van de bomen in het gezichtsveld van de koning.

‘Ik zie ze, inderdaad. Zijn ze zeldzaam, ja?’ Meer dan de afgelopen dagen is hij zich bewust van zijn zware accent. Voor het eerst keert de koning zich dan ook naar hem toe en kijkt hem peinzend aan.

‘En u bent?’ vraagt hij, terwijl hij hem zonder enige terughoudendheid van top tot teen opneemt. Zijn ogen blijven steken bij Antonies mond.

‘Anthony van Dyck, very pleased to meet you, your royal highness,’ antwoordt Antonie, zoals hij het heeft ingestudeerd, en hij wil beginnen met de buiging.

All right, all right. Wat komt u doen?’

Het zweet breekt hem uit. Hij doet zijn best om zijn houding te bewaren.

‘Ik ben schilder, majesteit. Portretschilder uit Antwerpen, uit het atelier van Rubens, hier aangesteld via tussenkomst van Thomas Howard, Lord Arundel.’

De koning knikt, maar Antonie weet niet of dit betekent dat zijn geheugen is opgefrist wat betreft zijn komst of dat hij alleen de naam van de graaf van Arundel kent.

‘Wees welkom, mister Van Dyck, wanneer gaat u mij schilderen?’

‘Dat weet ik nog niet, de plannen ken ik nog niet.’ Hij is een kind, een beginneling.

‘Weet u wat, waarom niet nu?’ vraagt de koning, vol enthousiasme ineens.

‘Nu? Hier?’ Wat ongemakkelijk kijkt hij om zich heen.

‘Natuurlijk.’ Hier staat een man die gewend is alles te bepalen en geen tegenspraak kent.

‘Ik heb hier geen eh penselen, verf, doek, ezel, ander materiaal…’

‘Dan schétst u mij! Lakei, papier en krijt graag. Zwart. En rood, waarom niet.’ Hij knipt met zijn vingers. De lakei vertrekt en voordat Antonie tijd heeft om op adem te komen, heeft de koning hem al een stoel gewezen. Zelf trekt hij een andere stoel bij, neemt energiek plaats en slaat Antonie een keer op zijn knie.

‘Eindelijk een appetijtelijke jongeman als schilder. Als ik dat geweten had, had ik je al jaren eerder aangesteld, ha! En wat schilder je zoal, jongen?’ Voorovergebogen op zijn stoel kijkt hij Antonie diep in de ogen.

Antonie richt zijn blik op de wand tegenover hem en slikt iets weg. ‘In Antwerpen heb ik gewerkt aan Bijbelse voorstellingen, maar de laatste jaren heb ik me vooral toegelegd op…’

‘Juist, ja. Heeft u Paul van Somer al ontmoet? Hij is de allerbeste, mijn portretschilder. Maar u bent van harte welkom, hoor. U altijd.’ Hij knipoogt een keer, kijkt dan langs hem op naar de deur. ‘Waar blijft dat papier?’

Antonie vouwt zijn handen ineen. Hij durft niet te kijken of zijn vingers trillen, maar als het zo is wil hij niet dat de koning het ziet. Hij moet alles op alles zetten om hier serieus genomen te worden, met respect bekeken, en daarvoor zal hij eerst iets moeten laten zien. Alles wat hij ooit heeft geleerd moet hij hier samen laten komen. Hij dwingt zichzelf rustig te ademen en rechtop te zitten. Deze eerste tekensessie mag niet op een teleurstelling uitlopen, voor beiden niet. De koning observeert hem met een brede glimlach.

‘Aha, daar zijn de spullen,’ roept hij verrukt als de deur weer opengaat. ‘Hoe wil je dat ik ga zitten?’

Antonie wijst op de sofa die het verst bij hem vandaan staat. De koning bekijkt de hem toegewezen plek met enig misnoegen, maar neemt er toch op plaats. Hij slaat zijn ene been over het andere, een glimmende schoen zwiepend in de lucht, drapeert een arm over de leuning en heft zijn hoofd iets.

‘Ik ben er klaar voor, jongen, ga je gang. Of nee wacht, ik zit niet lekker.’ Hij steekt zijn hand onder zijn billen en trekt iets recht. ‘Ja, nu wel.’ Hij slaakt een diepe zucht.

Antonie legt het stuk papier dat hij aangereikt heeft gekregen op een houten onderlegger en neemt de houder met rood krijt in zijn hand; het enige wat op dit moment vertrouwd aanvoelt. Dan begint hij te schetsen, eerst grofweg, daarna steeds trefzekerder. Langzaam komt hij, zoals altijd wanneer hij aan het werk is, in een staat waarin niets anders belangrijk is dan dit ene portret. Zijn ogen kijken, zijn handen schetsen, een subtiel samenspel. Hij ziet en tekent een man die vrij en ongeremd is, intelligent en hard als het moet, maar ook rechtvaardig; iemand die zich bewust is van zijn macht maar zijn positie met zelfspot beziet. Dat alles legt Antonie in de schets.

Tijdens het tekenen zwijgen ze beiden. Hij heeft geen idee hoeveel tijd er verstrijkt, maar dan begint de koning heen en weer te schuiven.

‘Wat dacht je ervan, schilder? Dit is wel genoeg voor een eerste sessie,’ zegt hij.

Het is nog niet helemaal af maar Antonie knikt en geeft het papier aan een lakei, die het weer aan de koning overhandigt. Antonie haalt een hand door zijn haar, voor het eerst sinds lange tijd nerveus over het oordeel. Of een werk goed is geworden in de ogen van een ander heeft vaak te maken met de manier waarop iemand zichzelf beziet. De koning bestudeert de tekening lang, van dichtbij, van veraf, dan nog eens van dichtbij.

‘Tja. Mijn broer kan het niet zijn.’ Hij grinnikt om zijn eigen grap. Daarna wenkt hij de lakei en geeft het papier weer af.

Het is alsof hij Antonie een koude lap in zijn gezicht wrijft.

En alsof er niets aan vooraf is gegaan neemt de koning weer het woord. ‘Morgenavond is hier in het paleis een bal. U komt ook, hoop ik? Ik zou het zeer op prijs stellen.’ Afwachtend kijkt hij hem aan.

De vraag overrompelt Antonie, en tegelijk voelt het als een eer om persoonlijk gevraagd te worden. Hij bedankt voor de uitnodiging en zegt dat hij graag aanwezig zal zijn. Met een tevreden hoofdknik wordt zijn toezegging beantwoord. Vervolgens gaat de koning staan. Zo zelfverzekerd mogelijk staat Antonie op en maakt een buiging. Daarna begeeft hij zich naar de uitgang, die zich opnieuw mijlenver weg lijkt te bevinden, en terwijl hij zich voortbeweegt voelt hij vorsende ogen in zijn rug prikken. De lakei laat hem uit. Het geluid van de deur die achter hem dichtslaat echoot nog lang na in zijn hoofd.