19

 

 

 

 

 

De volgende dag is meteen zijn eerste werkdag bij Inigo Jones. Antonie wordt voorgesteld aan een vijftal andere kunstenaars die aan het decor werken; mannen in werkkleding, van wie hij zich de meesten kan herinneren van een dag eerder. Ze begroeten hem als een oude bekende en gaan verder met hun werk. Jones staat bekend als een ingenieuze ontwerper. Aan hem de opgave om elke keer met een vernieuwend decor naar voren te treden. Voor de komende uitvoering in de Great Hall, Pan’s Anniversary, in een pastorale setting, wordt er gewerkt aan statische achtergronden en bewegende stukken. De kostuums worden excentriek, met een grote diversiteit aan kleuren en materialen. King James zal figureren als de vredelievende god Pan.

Antonie gaat aan de slag met een grote, landelijke achtergrondschildering. Vooralsnog houdt hij zich wat afzijdig; liever kijkt hij eerst hoe hier met elkaar omgegaan wordt. Jones is duidelijk een leider die respect afdwingt. Al gauw begrijpt Antonie dat Jones niet alleen een groot tekenaar en visionair is, maar dat zijn gedrevenheid en energie een aanstekelijke uitwerking hebben, ook op hem. En elk probleem, hoe klein ook, krijgt zijn aandacht. Er worden vragen aan hem gesteld, naar hem geluisterd en er wordt extra hard doorgewerkt, wanneer hij in de buurt is. Ondertussen is de lach nooit ver weg.

Het valt Antonie op dat er veel wordt samengewerkt en overlegd. Niemand is hier solitair bezig. Na de vele dagen die hij alleen in zijn kleine Londense atelier heeft doorgebracht voelt het toch niet verkeerd om hier deel van uit te maken. Wat hem ook opvalt: gedurende de hele dag is het een komen en gaan van mensen. Hij vraagt zich niet meer af wie het allemaal zijn, maar vele nieuwsgierigen kijken rond of maken een praatje met de meester zelf of met de decorbouwers en schilders. Ook met hem. Opnieuw stelt hij met enige verwondering vast dat onbekenden hem kennen; men is nieuwsgierig naar de hoofdassistent van Rubens die vanuit Antwerpen naar hier is gehaald. Hij wordt steeds afgeleid maar hij staat iedereen geduldig te woord, vindt hij zelf, en het moet gezegd: dit atelier is bijzonder en heeft sfeer.

Des te meer verbaast het hem dat de stemming omslaat zodra toneelschrijver Ben Jonson de ruimte betreedt. Zijn voetstappen weerklinken op de stenen vloer en Antonie, gezeten op een kruk met zijn rug naar de zaal, draait zich om. Net als gisteren verstommen de gesprekken, en terwijl Jonson met een luid ‘good morning’ op de tekentafel afstapt valt er een schaduw over het gezicht van Jones. Wat is er aan de hand met die twee? Hij wil het weten en ook weer niet. Nieuwsgierigheid zou het niet moeten winnen van werkethos, maar vandaag kan hij zich moeilijk concentreren. Dat heeft niet alleen te maken met de dynamiek tussen deze twee mannen. Het is ook de brief van Susanna, die hij vanochtend heeft ontvangen.

Dan ineens is er stemverheffing. Hij kijkt op om te zien wat er gaande is. De twee mannen die samen over het toneelstuk regeren zijn op steeds luidere toon met elkaar in discussie gegaan. Ze staan recht tegenover elkaar bij de tekentafel, waar de laatste ontwerpen voor de kostuums op liggen.

‘Het is een advies, zinvolle raad. Ik heb niet gezegd dat het werk niet goed is,’ klinkt de geërgerde stem van Jonson.

‘Zinlóze raad, zal je bedoelen. Hier ging alles goed totdat jij binnenkwam.’

‘Ik blijf erbij dat je te veel dreigt af te wijken van wat ik voor ogen had, toen ik het stuk schreef.’

‘Welk recht denk je te hebben om dit te zeggen over mijn werk? Als jij jouw werk blijft doen, dan doe ik het mijne, namelijk met originaliteit het stuk naar een hoger plan brengen.’

‘Er is een verschil tussen potsierlijk en origineel. Ik weet welke sfeer er aan dit stuk moet worden gegeven. Ik heb het nota bene zelf geschreven,’ bijt Jonson hem toe.

‘En ík weet beter dan jij wat de koning wil. De koning wil dit.’ Met zijn vlakke hand slaat Jones op de tekentafel, die ervan wankelt.

‘De koning wil steeds nieuwer, mooier en beter werk; alsof ik dat niet weet. Kijk naar de complexiteit van het stuk!’ Jonson maakt een wild armgebaar. ‘Het enige wat ik zeg is dat je moet uitkijken dat je jouw gekkigheid niet te ver doorvoert, anders verpest je alles.’

Inmiddels heeft iedereen zijn werk neergelegd en wordt het bekvechten met ongemakkelijke aandacht gevolgd. Als acteurs op een podium gaan de twee door.

‘Verpest? Als er iemand is die de boel verziekt, dan ben jij het. Wat kom je hier eigenlijk doen elke keer? Wij zijn aan het werk. Jouw werk zit erop.’

‘Mijn werk begint bij de eerste letter die ik op papier zet en eindigt als het doek tijdens de première opengaat. Jouw werk staat in dienst van mijn werk. Het stuk – het verhaal, de personages en de sfeer zoals ik die bedacht heb – is bepalend.’

‘Je komt hier alleen maar om ruzie te zoeken en jezelf belangrijk te maken. Je maakt vooral jezelf belachelijk,’ antwoordt Jones, zijn toon kalm ineens. ‘In deze ruimte ben ik de baas en wordt er naar mij geluisterd. Jouw stuk is de leidraad voor mijn ontwerpen en verder bepaal ik alles wat hier gebeurt en hoe het eruit komt te zien. Of je dat nu leuk vindt of niet.’

Er valt een stilte, waarin iedereen voelbaar zijn adem inhoudt.

‘En nu heb je ook nog die rare snoeshaan erbij gehaald,’ roept Jonson ineens. Het duurt een tel voordat Antonie zich realiseert dat het over hem gaat. Hier en daar gaat een schichtige blik zijn kant uit.

‘Ik wil dat je vertrekt,’ zegt Jones resoluut. ‘Nu.’

Jonson geeft geen krimp.

‘Nu.’ Langzaam zet Jones een stap in zijn richting, en voor de kleine man die hij is lijkt hij ineens groot.

Jonson kijkt zijn opponent lang aan, zet ondanks alles toch maar een stap achteruit. ‘See you tomorrow,’ zegt hij vervolgens, en hij beent naar de deur en is weg.

In de stilte die hierop volgt blijven de woorden hangen die over Antonie zijn uitgesproken. Hij moet zich hieruit redden, iets relativerends zeggen, om niet ook nog een stumper te lijken die zich alles laat zeggen.

‘Wat is een snoeshaan?’ is het enige wat in hem opkomt. Maar het is genoeg. Een gebulder dat collectief door de zaal galmt, brengt voor iedereen opluchting.

 

In het donker komt hij thuis. De werkdag in het atelier lijkt ver weg wanneer hij de bewuste brief met het hem zo bekende dameshandschrift weer op tafel ziet liggen. Maar de letters hebben een andere betekenis gekregen, er zit iets dreigends in besloten. Voordat hij Antwerpen verliet heeft hij haar per brief op de hoogte gesteld van de uitnodiging van de koning en zijn geplande vertrek naar Londen. Ze was trots. In Antwerpen hadden ze elkaar met enige regelmaat geschreven, maar niet heel vaak. Ze leidden hun eigen leven, en in hun schrijven stelden ze elkaar voornamelijk op de hoogte van hun gezondheid, en verder altijd oppervlakkige kwesties. Met die oppervlakkigheid is het voorgoed gedaan. Opnieuw trillen zijn vingers als hij de brief openvouwt en voor de zoveelste keer leest.

 

Mijn beste broer, lieve Antonie,

 

Met heel mijn hart hoop ik dat je in goede gezondheid verkeert en dat het je voorspoedig vergaat, daar in het verre Londen. Met de wil van God gaat mijn gezondheid beetje bij beetje vooruit na de griep van vorige maand, maar het herstel gaat langzamer dan ik gehoopt had. Het eeuwige ongeduld, dat moet jij toch herkennen, broer. Londen. Het hof van de koning, niemand zal trotser zijn dan ik op alles wat je tot nu toe hebt bereikt en zeker nog zult bereiken.

Het heeft me beziggehouden, je vertrek naar Londen, en God weet dat ik me ’s nachts heb afgevraagd waarom je niet even langs bent gekomen op het begijnhof voordat je ging. Om afscheid te nemen, van mij, van ons. Ik wil mijn gedachten met je delen, lieve broer, al is het misschien niet prettig om uit de mond van je dierbare zuster opgetekend te zien wat hierna volgt.

Inderdaad zul jij altijd mijn favoriete broertje blijven, ondanks mijn teleurstelling. En ik doel nu op het gevolg van een waarheid die zich aan mij heeft geopenbaard. Want ik weet ervan, Antonie, van de zonde die je hebt verricht. Aline, welke naam jou ongetwijfeld veel zal zeggen en misschien een schok bij je teweeg zal brengen, is naar onze begijnhof toe gekomen. Een lief, katholiek meisje. Sinds een paar weken is ze hier en woont ze bij ons in huis. Het gaat goed met haar. Ik overtuig mezelf ervan dat je dat graag wilt horen.

Steeds opnieuw vraag ik me af wat je bezield heeft. Behalve dat je de zonde hebt gepleegd, heb je ook een jonge vrouw meegenomen in deze zonde. Zij is hiervoor gestraft met een zwangerschap en afzondering van haar familie. Maar hoe word jij gestraft, Antonie? Ik houd mijn hart vast. Ik zal er alles aan doen om te helpen en om haar en – het komt me nog steeds vreemd voor – jouw kind gezond op de wereld te zetten. Dat is mijn plicht en die zal ik met liefde vervullen.

 

God zij met je.

 

Susanna

 

De vingers die de brief omklemmen zijn koud geworden. Vanaf zijn stoel staart hij naar buiten, maar hij ziet alleen de weerspiegeling van zijn eigen uitgestreken gelaat en de lichtpunten van kaarsen en blakers in zijn kamer. Kou trekt door zijn lijf. De inhoud van de brief lijkt nu pas volledig tot hem door te dringen: Aline is bij Susanna. Hoe is het mogelijk? Ze zal daar het kind krijgen. Zijn kind. Hij herhaalt het in zijn hoofd en beziet de muren om hem heen, de haard, de hoge ramen, zijn schets op de schildersezel en het palet op de tafel ernaast. Ze hebben betekenis verloren. Al die tijd dat hij hier was, in Londen, heeft hij het weggestopt en zich veilig gewaand in deze nieuwe omgeving. En nu is het hem achterna gekomen, via zijn geliefde zus, en staart het hem aan.

Wat zal Susanna van hem denken? Ze is teleurgesteld in hem, schrijft ze. Nu is hij niet meer die lieve broer die met zijn talent en zijn zwakheden bescherming nodig heeft, maar is hij verworden tot iemand tegen wie een jong meisje in bescherming moet worden genomen. Hij slikt en knoopt zijn hemd wat verder open. Hij heeft het benauwd hierbinnen. Rustig blijven. Het is goed, misschien, dat Susanna op de hoogte is. Dat ze voor Aline zorgt, en ja, een deel van zijn schuldgevoel meedraagt. Zijn schuldgevoel, zo groot dat hij er gedurende zijn leven niet van verlost zal raken. ‘Hoe word jij gestraft?’ schrijft ze. Hij probeert het omineuze in die woorden van zich af te schudden. Met een klap op zijn knieën gaat hij staan. Maar alle energie lijkt hem te hebben verlaten wanneer hij de korte afstand naar de schildersezel overbrugt.

 

Een paar dagen later, in het atelier, komt Inigo op hem afgestevend.

‘Antonie, leg je penselen neer. Ik wil je iets laten zien.’

Antonie kijkt verstoord op. ‘Wat, waar?’

‘Kom, trek je mantel aan, dan maken we een kleine wandeling.’

Buiten is het windstil. De mannen ademen wolkjes en hun beider schoenen kraken in de dunne laag sneeuw die vannacht is gevallen. Die is net dik genoeg om het rood van de daken om hen heen uit te wissen. In deze witte wereld stappen ze voort, Inigo met dubbele passen ten opzichte van Antonie.

Voor de steeds weer imponerende gevel van het Banqueting House blijft Inigo staan en haalt een grote sleutel uit de zak van zijn mantel.

‘Kom mee,’ zegt hij met glimmende ogen, als een jongen die een schat opgraaft. Zijn opwinding slaat op Antonie over. Ze gaan naar binnen in het meest spraakmakende gebouw van het hele paleis.

In de grote hal gebiedt Inigo Antonie om hem naar boven te volgen. Ze nemen een wiebelige bouwtrap, waarvoor een ongetwijfeld indrukwekkende trap in de plaats zal komen. Terwijl ze omhooglopen, kijkt Antonie om zich heen. Alles is groot aan dit gebouw, zelfs het trappenhuis, waar aan de wanden plaats is voor schilderijen van gigantisch formaat.

Maar dit alles valt in het niet bij de imposante zaal die zich voor hem uitstrekt als ze boven aankomen. De hoogte en diepte ervan, in combinatie met de klassieke zuilen langs de wanden, zijn in niets te vergelijken met wat Antonie tot nu toe heeft gezien, ook in de privéruimten van de koning. De zuilen ondersteunen de balustrade, die langs de lange zijden is aangebracht. Twee rijen met grote ramen aan elk van deze zijden, tussen de zuilen en direct daarboven langs de balustrade, verlichten de ruimte.

‘Hier gaat het straks gebeuren,’ galmt de stem van Inigo door de zaal, en hij heeft zijn armen uitgestrekt in een poging om het geheel te omvatten. ‘Daar in het midden komt het podium,’ wijst hij met geestdrift, ‘en hier komen bewegende decorstukken, met ieder hun eigen dynamiek.’ Hij rent van achteren naar voren. ‘En dan hangen we de gordijnen zo op dat ze met koorden open- en dichtgetrokken kunnen worden. De koorden voor de bewegende decorstukken bevestigen we hier, met katrollen.’

Antonie lacht met hem mee en blijft zijn hoofd schudden in ongeloof. ‘Prachtig, prachtig.’

Als Jones weer voor hem staat, hangt zijn haar nog wilder om zijn hoofd dan voorheen.

‘Goed, het eerstvolgende masque waar wij aan werken, is nog in de oude Great Hall, maar over een jaar wordt het hier gehouden. Stel je hier honderden brandende toortsen en kaarsen voor, Antonie, en evenzovele gasten in de mooiste kleding, het gouddraad glimmend en de vrouwen met al hun juwelen die flonkerend weerkaatsen in de vele vlammetjes.’

‘En als middelpunt de koning.’

‘Precies! Die zit op zijn troon, daar aan het einde, maar hij speelt ook mee, hè. Ik heb de nieuwe tekst voor een deel gezien, daar is Jonson al mee bezig. Augur gaat het stuk heten. Voor King James en de hofhouding zijn mooie rollen weggelegd, waarin het goed het kwaad overwint. Uiteraard.’ Stralend kijkt hij Antonie aan. ‘Daar doe je het allemaal voor.’ Hij slaat Antonie joviaal op zijn schouder. Antonie doet het terug bij hem.

‘Briljant!’

Inigo kijkt quasigepijnigd. ‘Easy, fellow, easy.’

Lachend verlaten de mannen het pand.