27

 

 

 

 

 

Het doek is het grootste dat Susanna in tijden heeft geschilderd. Ze maakt de verf, mengt de kleuren en werkt door, en door: het haar van Maria glanzender, het blauw van haar jurk dieper, haar gezichtsuitdrukking verdrietiger. Het magere lichaam van Christus hangt slap in haar armen. De omgeving moet de triestheid van de voorstelling weerspiegelen. Nog donkerder de kleuren. Haar penseel op het doek komt abrupt tot stilstand wanneer de baby begint te schreien in de kamer ernaast. Meteen is de treurnis er weer, die sinds kort deel uitmaakt van haar wezen en die nagenoeg verdwijnt wanneer ze schildert. Snel zet ze een paar laatste penseelstreken, legt dan haar palet neer.

Ze haalt de zuigeling uit de kribbe en meteen is het stil. Terwijl ze de kleine troostend over het ruggetje wrijft wordt de stilte opnieuw doorbroken, ditmaal door een stevige klop op de deur. Ze verwacht niemand, iedereen is de deur uit, maar sinds ze gestopt is met lesgeven zijn er altijd wel begijnen die langskomen met een vraag, een probleem of gewoon voor haar. Het poortje van het hof naar de voortuin is altijd open maar ze vindt het prettig om de deur van haar eigen huis gesloten te houden en zelf te beslissen voor wie ze opendoet. Zodra ze de voordeur opent ontsnapt haar een kreet. Antonie! Verwachtingsvol kijkt hij haar aan. Normaal gesproken zou ze hem omhelzen.

‘Antonie, wat een verrassing,’ zegt ze neutraal, maar haar hart klopt in haar keel.

‘Dat is minder enthousiast dan ik gehoopt had, zus,’ zegt hij blijmoedig, maar het is haar duidelijk dat hij zich ongemakkelijk voelt. Zijn blik glijdt van haar naar de zuigeling tegen haar schouder en weer terug. ‘En, word ik nog binnengevraagd of laat je me hier staan?’ Hij neemt zijn dure hoed alvast af.

‘Kom binnen, natuurlijk.’ Ze houdt de deur verder open en zet een stap opzij. Antonie gaat naar binnen en geeft haar een zoen op haar wang. Zijn charme is hij niet verloren en hij ziet er prachtig uit, maar zijn trekken zijn getroebleerd, nerveus. Nooit eerder voelde haar broer meer een vreemde voor haar. Het maakt haar droeviger dan ze al was. Ze gebaart hem dat hij door kan lopen.

Hij draait zich half om en kijkt vluchtig naar de plek waar hij vandaan komt. ‘Eh, ik heb ook iets meegenomen, voor hier. Voor… Een cadeau. Het staat buiten, kijk straks maar.’

Ze knikt.

‘Ben je alleen thuis?’ vraagt hij, terwijl hij de woonkamer in loopt. Voor Antonie een vanzelfsprekende vraag, voor haar woorden waar ze koud van wordt.

‘Ja,’ zegt ze zacht.

‘Zijn Cornelia en Isabel naar school?’

‘Ja.’ Ze kan alleen nog fluisteren.

‘Het is alweer zo lang geleden dat ik mijn zusters heb gezien. Gelukkig tref ik jou hier.’ Hij kijkt haar indringend aan, zoals alleen hij dat kan; alleen hij kan voelen wat ze voelt. Tranen wellen op.

‘Zus, gaat het?’

Ze slaat haar ogen neer.

‘Waar is Aline?’

Een traan rolt alweer over haar wang.

‘Susanna, waar is Aline?’

Bij wijze van antwoord staat ze op en gaat haar atelier binnen, waarbij ze Antonies verbouwereerde ogen in haar rug voelt prikken. Ze opent de bovenste lade van haar werktafel, neemt er met trillende hand de kreukelige brief uit – hoe vaak heeft ze hem al overgelezen – en vraagt zich af wat het met hem zal doen. Zal hij net zo geschokt zijn als zij? Terug in de keuken overhandigt ze hem de brief. Hij staat daar nog steeds, rechtop en toch ongemakkelijk. Met een ernstige blik neemt hij hem aan, gaat zitten – de hoed voor zich op tafel – en begint te lezen.

 

Lieve Susanna,

 

Het spijt me dat je deze brief moet krijgen. Met moeite schrijf ik dit op, en niet alleen omdat ik kort naar de meisjesschool ben geweest. Ik ben je dankbaar voor alles wat je voor mij hebt gedaan; je bood liefde en bescherming zonder daar iets voor terug te verwachten. Waar iedereen die mij dierbaar was zich van mij afkeerde, was jij er om mij als vanzelfsprekend te helpen. Dat je de zuster bent van de man die mij tot mijn verdriet zonder uitleg zwanger achterliet, is moeilijk te geloven. Uiterlijk lijken jullie veel op elkaar, in jouw gezicht zie ik Antonie. En nu heb ik een dochter, zijn dochter, en ook haar donkere, ronde ogen zijn de zijne, mij onbedoeld herinnerend aan mijn pijn.

Al wekenlang ben ik ziek, zoals je weet. Ik dwing mezelf om dit tussen de koortsaanvallen door te schrijven. Moe ben ik steeds, heel erg moe, maar mijn slaap is onrustig en vol angstdromen. Mijn hoofd… lijkt te barsten. Ik wil je er niet te veel mee belasten, je hebt het al zo druk, je bent begaan met alles en iedereen. En de chirurgijn kan niet zeggen wat mij mankeert. Het gaat maar niet over; elke dag opnieuw hoop ik dat ik me beter en sterker zal voelen. Maar dat gebeurt niet. Waarom voel ik me zo slap, zo naar?

Als God mijn gebeden verhoort, als ik opknap, dan verscheur ik deze brief. In het andere geval – ik wil er niet aan denken – moet ik je iets vragen wat vele malen groter is dan je hulp tot nu toe: mijn dierbare Susanna, zou je voor mijn kindje willen zorgen? Haar beschermen en opvoeden? Het is veel wat ik van je vraag, maar jou vertrouw en bewonder ik.

Lieve Susanna, je bent een goed mens, met veel om te geven; niet voor niets ben je Antonies favoriete zuster. Ik weet dat jullie veel van elkaar houden, als een moeder en zoon misschien zelfs, ondanks het geringe leeftijdsverschil. En ik geloof dat jij van mijn dochter kunt houden: je ogen glinsteren, telkens wanneer je haar vasthoudt.

Zou je Antonie willen zeggen dat ik hem vergeven heb? Ik bid voor zijn welslagen. Hij heeft er veel voor opgegeven. Het ga jullie goed. Moet nu slapen.

 

Aline

 

Hij vouwt het papier onhandig op en staart ernaar, alsof hij alles en iedereen vergeten is. Susanna laat hem begaan en wacht. Wanneer hij weer opkijkt, met roodomrande ogen, is zijn blik vervuld van meerdere emoties: droefenis, weemoed, spijt, en nog iets. Vastberadenheid? Dan lijkt hij haar pas echt te zien en zijn gedachten te verzamelen om het woord tot haar te richten.

‘Dus ik ben te laat.’ Hij kucht even, zich bewust van zijn onvaste stem.

‘Ze heeft gevochten om te blijven leven.’

Antonie kijkt haar afwachtend aan.

‘De koorts, het ijlen, het was verschrikkelijk. Ik wilde haar niet in de ziekenzaal hebben, dus al die tijd was ze hier in huis. Dagelijks kwam er een chirurgijn, maar het enige wat we konden doen is koelen met vochtige doeken. In haar slaap is ze overleden, haar gezicht stond vredig toen ik haar vond.’

‘Het spijt me. Heel erg.’

‘Ik zie dat je het meent.’ Ze zucht, wrijft in haar handen. Niet laf zijn nu, niet haar mond houden, zoals ze haar hele leven al heeft gezwegen. ‘Maar dat is voor mij niet genoeg, Antonie. Je bent inderdaad te laat. Je kind is geboren, haar moeder is dood. En ineens ben je er weer, waarom ben je zo plotseling teruggekomen? Zonder berichtgeving vooraf, zonder…’ Ze slaat een hand voor haar mond.

‘Susanna…’ Hij gaat dichter bij haar staan, legt voorzichtig een hand op haar rug. ‘Ik zeg nooit veel, dat weet je. Spreken heb ik altijd met mijn penseel gedaan. Maar ik ga nu, hier, mijn best doen om uit te leggen wat ik zelf ook niet goed begrijp.’

Bij die laatste woorden ergert ze zich. Alsof hij ook een slachtoffer is; van zichzelf.

‘Wat begrijp je niet, Antonie? Je neiging om een situatie te verlaten die je nota bene zelf tot stand hebt gebracht – want ik heb Aline uitgebreid gesproken natuurlijk – of je drang om iedereen die om je geeft, inclusief Rubens, de rug toe te keren?’ Ze hoort de bitterheid in haar eigen stem en het ontgaat haar niet dat Antonie er een beetje van schrikt.

‘Je moet wel heel boos op me zijn, want zo ken ik je niet.’

Ze knikt, en ze hoopt dat hij iets gaat zeggen, want zelf kan ze niet meer. Ze is leeg.

‘Ik heb niemand willen verlaten. Niet opzettelijk. De kans om aan het Engelse hof te gaan schilderen viel samen met de tijding dat Aline zwanger was en met de opdracht voor de plafondstukken in de Jezuïetenkerk.’

Susanna is op een kruk gaan zitten, de handen in de schoot gevouwen. Ze wendt haar hoofd af.

‘En ja, het klinkt alsof ik heb gekozen voor roem boven verantwoordelijkheden. Alsof ik alleen het beste met mezelf heb voorgehad. Maar je kent me toch?’ vraagt hij, hunkerend naar bevestiging. ‘Susanna, mijn verleden is jouw verleden. Wat ik gedaan heb is verachtelijk en alleen God weet hoezeer ik heb gewalgd van mezelf. Maar ik kon niet anders.’ Zijn stem trilt over bij deze laatste woorden.

‘Natuurlijk weet ik dat je niet anders kon, waar dat vandaan kwam – en ik heb het Aline ook uitgelegd, om haar althans de troost van het inzicht te bieden – maar is een mens niet meer verantwoordelijk voor zijn daden wanneer die daden grotendeels verklaarbaar zijn? Ik heb haar gezien en gesproken de laatste maanden, Antonie, ik heb haar zien wegkwijnen.’

‘Dat is verschrikkelijk en ik vind het vreselijk dat je dit allemaal hebt moeten meemaken. En nog steeds.’

‘Ja. Ik zal haar nooit meer vergeten.’

‘En ik ook niet, net zo goed niet. Begrijp me alsjeblieft.’

‘Ik begrijp jou misschien wel meer dan wie ook. Maar begrijp jij jezelf?’ Ze kijkt hem onderzoekend aan.

‘Ja, inmiddels begrijp ik alles beter,’ zegt Antonie, wat rustiger nu. Hij spreekt langzaam, probeert zijn woorden zorgvuldig te kiezen. ‘Impulsief besloot ik om te vertrekken, een mogelijkheid die zich al een paar maanden daarvoor had geopenbaard in de vorm van een aanbod, maar in feite werd die impuls ingegeven door een angst die heel diep zit bij mij. Susanna, mijn idee van een leven samen met een vrouw is voor altijd besmeurd door wat er met moeder is gebeurd; de machtsverhouding tussen man en vrouw die huwelijk heet is haar dood geworden. Vader is haar dood geworden. Van de gedachte alleen al raakte ik in paniek.’

Susanna zwijgt, in afwachting van een vervolg.

‘Ik ben een zwaarmoedig mens, dat weet je. Het schilderen geeft me houvast, een doel in mijn leven. Maar Susanna, geldt dat ook niet voor jou?’ zegt hij, met een weids gebaar de achterkamer omvattend, waarin de schilderijen op ezels en tegen de wand gestapeld staan.

Nu is het haar beurt om te schrikken. Hij heeft haar geraakt waar het pijn doet.

‘Wacht even, Antonie,’ zegt ze en ze wrijft vermoeid over haar voorhoofd. ‘Nu draai je het om. Ik heb nooit de keuze gehad om bij een groot atelier te gaan werken, aan een carrière te bouwen, naam te maken en daarbovenop een gezin te stichten; nooit de vrijheid gehad om alles te verlaten en elders mijn geluk te beproeven, zoals jij.’

Antonie steekt zijn hand op om haar te onderbreken.

‘Nee, laat me doorgaan. Ik weet wel dat er geen sprake was van een gezin en dat jij geconfronteerd werd met een zwangerschap van iemand die je niet eens zo goed kende. Waar het om gaat is dat elke situatie waarin jij je bevond je eigen keuze was. Terwijl Cornelia, Isabel en ik die keuze niet hadden. Wij moesten hiernaartoe. Het was de beste oplossing op dat moment en ik heb er vrede mee gesloten, maar ik benijd je nog steeds en ik zou willen dat ik een man was.’

Op de achtergrond klinken babykreetjes, die langzaam overgaan in gehuil. Steeds weer valt het haar op dat dit geluid niet hard klinkt maar hulpeloos. Zonder te twijfelen staat ze op, loopt naar de kribbe en wiegt deze zachtjes heen en weer. Het schreien wordt minder, tot het ophoudt. Ze kijkt op naar haar broer.

‘En nu heb ik dit kind om voor te zorgen. Jouw kind.’ Ze hoort het verwijt in haar stem, ze kan er niets aan doen. Hij moet nog een keer voelen wat hij gedaan heeft, al heeft Aline hem zelf vergeven en al zou Susanna er stiekem niet aan moeten denken dat hij het meisje op zou eisen. Want sinds het vinden van de brief – na dat verschrikkelijke moment, die ochtend, dat haar vrees waarheid werd en een porseleinen Aline nergens meer op reageerde – merkt ze met het verstrijken van de dagen hoezeer de zorg voor dit hoopje mens een zegen is voor haar.

Toch nog onverwacht komt Antonie naast haar bij de kribbe staan. Hij buigt zich voorover en bekijkt voor het eerst aandachtig het figuurtje met het kanten mutsje dat daar op haar knokkels ligt te zuigen. Een glimlach verschijnt. Het vervult Susanna van een blij en warm gevoel, maar tegelijkertijd houdt ze haar adem in. Niet, laat hem niet… Haar kind is het nu.

‘Mag ik?’ vraagt hij.

Zwijgend pakt ze het kind onder het warme beddengoed vandaan en geeft het aan Antonie. Hij drukt het tegen zijn borst en sluit zijn ogen. Een steek gaat door Susanna heen. Als hij zijn ogen weer opent kijkt hij haar verbaasd aan.

‘Wat is er, waarom kijk je zo bang?’ Zijn blik gaat van haar naar de baby en weer terug. ‘Ik ben heus voorzichtig.’

Ze voelt dat ze bloost.

‘Of is er iets anders?’ Opnieuw neemt hij haar onderzoekend op. Hij komt wat dichter bij haar staan en raakt even haar wang aan, om daarna zijn hand weer teder op de rug van de baby te leggen. Dan houdt hij het kind iets van zich af en bekijkt het onderzoekend.

‘Wat denk je, lijkt ze op mij?’

Susanna grinnikt, ondanks alles. ‘Ze heeft een beetje jouw neus, denk ik.’

‘Daar was ik al bang voor.’

Hij drukt het kind lange tijd tegen zich aan. Susanna slikt nog eens. Antonie kijkt naar haar op, kijkt vervolgens naar de baby en legt het voorzichtig in haar armen.

‘Lieve zus, ik ben niet gekomen om een kind van wie dan ook af te pakken.’

Dan komen toch de tranen, ze kan ze niet langer tegenhouden.

‘Wil jij voor haar blijven zorgen?’ vraagt hij zacht. ‘Als zij hier mag wonen, ben ik je voor altijd dankbaar.’

Opgelucht drukt ze het warme lichaampje tegen zich aan. ‘Afgesproken,’ fluistert ze. ‘Beloof je mij dan dat je je talent tot een succes zult maken? Dat niemand je ooit zal vergeten? Verover de wereld, Antonie, voor mij en je kind.’

‘En voor jouw schildertalent.’ Nog net ziet ze de plagerige glinstering in zijn ogen.

‘Ik zou nooit zo goed geworden zijn als jij, dat weet ik ook wel.’ En na een zucht voegt ze eraan toe: ‘Vlerk.’

‘Nee, ik zie hier heus hele mooie dingen staan. Ga ermee door, zus.’ Hij legt zijn arm om haar middel en trekt haar plagerig naar zich toe.

‘Dat zal ik zeker doen.’ Ze tikt hem zacht op zijn neus en drukt een kus op zijn wang. ‘Wil je bier en een koek? Of een kom soep? Dan geef ik de baby zo aan de min. Zij kan ieder moment hier zijn.’

Ze vangt zijn onrustige blik naar de uitgang op. De wereld daarbuiten trekt, dit bezoek heeft al te lang geduurd.

 

Uren nadat hij is vertrokken schiet haar te binnen dat hij iets zei over een cadeau. Hoe kon ze zo stom zijn hier nu pas aan te denken? Snel loopt ze naar buiten. Tegen de gevel staat een doek geplaatst, met de voorstelling naar de muur toe gekeerd. Ze draait het om. De kleuren, de warmte en de bijna tastbare realiteit van de voorstelling benemen haar meteen de adem. Voor zich ziet ze een zittende vrouwfiguur in een schitterend blauw gewaad, bekroond met het haar zo bekende en geliefde gezicht van Aline.