10
‘ Op straat, ’ zei Kruimeltje, ‘ waar anders zou ik zitten? ’
‘ Ja, zeg dat wel, waar anders zou je zitten? Waarom verdien jij niet een paar centen? Je bent al tien jaar en ik kan je niet eeuwig den kost voor niks geven. ’
‘ Je kan niet bedele op straat, de agente snappe je ’ ...
‘ Ach wat... as je maar piender ben... je kan genog ophale... maar jij bent lui... Klein scharminkel dat je bent, as jij een beetje armoedig gezicht wou zette, kon je een hoop cente ophale. Denkie dat ik je tien jaar onderhoue heb voor niks? Nou zal jij voor mijn werke! ’
‘ 'k Heb honger en 'k wil naar bed. ’
‘ Ja, natuurlijk, honger en slaap is alles, wat jij thuis brengt. Niks daarvan, het zal uitwezen met jou heereleventje, eerst cente thuisbrenge en dan kan je ete en slape. Wie denk je, dat je ben? Een niksnutter ben je, een niemand, je heb niet eens een naam... Kruimeltje, dat is alles... Ik ben aan je bekocht... als ik geweten had, dat je moeder niks meer van zich zou laten hooren, had ik je nooit in huis genome... ’
‘ Kan ik dat helpen? ’ zei Kruimeltje onverschillig.
‘ Nee, maar onder de hand ben ik er maar de dupe van.... geen cent heit ze me ooit voor je betaald... en ze beloofde me, iedere week voor je te komen betalen en naar je te komen kijken... nooit is ze terug geweest... en dat is nou tien jaar geleden ’ ... ‘ Kan ik het helpen? ’ zei Kruimeltje weer, die dat verhaal al ontelbare malen had aangehoord. Het had den knaap bitter gestemd en met haat vervuld jegens zijn moeder, die hij nooit gezien had. Ontelbare malen had hij moeten hooren, hoe zijn moeder hem als een zuigeling bij vrouw
Chr. van Abkoude, Kruimeltje