29

Kruimeltje herkende hem dadelijk, het was een der bewoners van de Doelensteeg. Kruimeltje, zei de man, je moest maar dadelijk naar huis gaan. Vrouw Koster

heeft een ongeluk gehad en de dokters zijn bij haar.

Een ongeluk?... wat voor een ongeluk...?

Van de keldertrap gevallen, toen ze een emmer kolen wou halen... ribben

gebroken... veel pijn...

Als een pijl uit den boog rende Kruimeltje de straat in. Niet omdat hij bijzonder veel hield van zijn pleegmoeder, die nooit erg lief of teeder voor hem geweest was. Maar een ongeluk, zie je, is wat anders, en je wenscht niemand zooiets toe. In elk geval was zij toch de eenige persoon op de wereld geweest, die zich nog wat van hem aangetrokken had, die hem tenminste niet heelemaal aan zijn lot had overgelaten. De eenige, die hem dan nog af en toe eten en drinken en slaapplaats gegeven had. Kruimeltje liep wat hij kon en had in een paar minuten zijn huis bereikt. De kamer was vol van nieuwsgierige buurvrouwen en in het slaapkamertje lag Vrouw Koster kreunend en steunend op haar bed, terwijl twee dokters haar lijden trachtten te verzachten.

Kruimeltje drong de babbelende vrouwen opzij en trad het kleine kamertje binnen. Een der dokters legde den wijsvinger op den mond en gebaarde Kruimeltje, te

gaan zitten.

Toen wendden beide dokters zich van het bed af en spraken zacht met elkaar, maar toch niet zóó zacht, of Kruimeltje kon het gedeeltelijk verstaan. De vreemde, Latijnsche woorden, die ze gebruikten, begreep hij natuurlijk niet, maar de rest was duidelijk genoeg.

De eerste schudde het hoofd. Ribben... ruggegraat... misschien twee plaatsen...

zeer ernstig geval... breuk in wervelkolom... operatie twijfel-

Chr. van Abkoude, Kruimeltje