33

Maar een blik op Kruimeltjes gelaat deed hem verbaasd opzien. Jongen... wat is er gebeurd?

O Wilkes... Vrouw Koster is dood...

Dood? Zoo opeens? Wat is er dan met haar gebeurd?

En Kruimeltje vertelde met horten en stooten van het ongeluk... van het plotselinge sterven van de vrouw, die hem tien jaren lang in huis had gehad. Weer vloeiden z'n tranen en Wilkes liet hem kalm uithuilen, wel begrijpend, dat het, ondanks het onaangename leven, dat Kruimeltje bij haar had gehad, toch nog een gemis voor den jongen was.

O het is mijn schuld, jammerde Kruimeltje. Waarom heb ik ook niet die kolen voor haar uit den kelder gehaald... Dat moest ik altijd doen... en dan was ze niet zoo gevalle... enne ik heb haar altijd zoo gejudast en leelijke woorden gezegd... en geschopt en gebete... en ik ben maar een straatschooier en niemand wil met me te make hebbe... en nou is ze dood... nou is ze dood...

Kom mijn vent, kalmeerde Wilkes hem, daar is nou toch niets meer aan te doen en je hoeft jezelf er geen verwijten van te maken. Dat is heelemaal buiten jouw schuld gebeurd en vergeet niet, dat er geen mensch voor zijn tijd sterft. Misschien is het voor jou nog het beste en kan het een kans voor je worden, om een betere opvoeding te krijgen.

Kruimeltje werd kalmer onder Wilkes' woorden en gaf hem het doosje, dat Vrouw

Koster hem op haar sterfbed gegeven had.

En wat is dat? vroeg de winkelier. Vrouw Koster gaf het mij... Zei ze er niets van?

Nee... toen ik het had ging ze slape... en een half uur later kwam er een andere

dokter en die zei, dat ze dood was.

Chr. van Abkoude, Kruimeltje