43

bemerkten we dien middag ongeveer vier uur, dat we onze claim bereikt hadden. Het land zag er niet zeer gunstig uit en op het eerste gezicht bestond het uit zand, struiken en een massa rotsen, waarvan afgebrokkelde stukken wijd en zijd verspreid lagen. Gelukkig vonden we er een heldere beek, genoeg malsch gras voor ons lastdier en wat boomen. Nadat we ons nogmaals vergewist hadden, dat dit werkelijk ons terrein was, begonnen we uit te pakken. Ons ezeltje, bevrijd van zijn zwaren last, wentelde zich in het gras rond en begon daarna met volle teugen uit de beek te drinken, welk voorbeeld wij dadelijk volgden. Het water was heerlijk frisch en helder. Wel, Kruimeltje, eindelijk was het doel van onzen langen en moeilijken tocht

bereikt en gingen we goudzoeken.

Eerst echter zetten wij onze tent op, die ons als voorloopig verblijf moest dienen. Den volgenden dag begonnen wij een hut te bouwen en dat nam weer een paar dagen. Ten slotte maakten we alles in gereedheid om het goud, dat we uit den grond zouden halen, te wasschen en te zuiveren. We werkten den heelen dag met spade en houweel, maar alles wat we opdolven, was zand en steenen.

We hielden echter vol, maar dag na dag verstreek en we vonden geen goud op onze claim. De dagen werden weken en ten slotte verstreek een heele maand, zonder dat we nog een korreltje goud gevonden hadden.

Toch hielden we den moed erin. De bandieten schenen ons vergeten te hebben en lieten zich niet meer zien, we hadden plenty proviand en konden het best nog wat uithouden. Een goudzoeker moet geduld hebben en volharding. Ieder pannetje zand en steenen werd voorzichtig in de beek gewasschen, dat hielden we vol, ondanks de onophoudelijke teleurstellingen. Maar eindelijk op een keer, toen ik

Chr. van Abkoude, Kruimeltje