52
‘ Héééé!!! dat is mijn hond! ’
‘ Kletspraat... jij mag die hond niet hebbe... je stuurt 'm op de menschen af... ik
heb 't wel gezien... ’
Met halfgesloten oogen en een bitteren trek om den mond gluurde Kruimeltje een oogenblik zwijgend naar den agent. Hij begreep, wist bij ervaring, dat geweld hem hier niet veel helpen kon, en daarom wou hij liever eens zien, wat de agent wel met Moor doen zou. Hij bleef ze volgen en begon zachtjes Moor te fl uiten. De hond rukte aan het touw, maar toen tilde de agent hem op en droeg hem in zijn armen, om hem 't ontvluchten te beletten. In een paar minuten had hij het politiebureau bereikt en ging met den hond naar binnen. Ondertusschen was Kruimeltje erg verdrietig geworden, vooral toen men zijn besten vriend het politiebureau binnendroeg. Hij ging aan den overkant op een stoep zitten en al gauw kwamen de tranen te voorschijn. Hij snikte om zijn arm vriendje... want hij wist wel, wat er nu met hem gin gebeuren. Straks zou de hondewagen komen van de Dierenbescherming en dan zouen ze Moor meenemen en àfmaken... Stel je voor... Moor àfmaken... O, het was verschrikkelijk! Hij liet zijn tranen den vrijen loop... maar opeens veranderde zijn gezicht... Hij veegde de tranen met zijn mouw weg... en weer kwam die bittere trek, vol haat, om z'n mond... haat jegens de wereld, die hem niets, niets gaf... en afnam datgene, wàt hij nog had. Z'n moeder had hem verlaten... z'n vader was hem afgenomen... zoo'n fl inken, sterken vader, die goud had gegraven en misschien wel vermoord was... Vrouw Koster... dat beetje moeder, dat hij nog aan haar had, was heengegaan... en nou hadden ze Moor van hem weggenomen... z'n vriend en beschermer, die het voor hem opnam, voor hem vocht... en nou gingen ze
Chr. van Abkoude, Kruimeltje