80
waren daar van die beschuttende hoeken. Juist tusschen die schuinoploopende steenen zuilen, waar hij allicht eens even kon uitblazen en de sneeuw van zich schudden. Zoo gezegd, zoo gedaan. Hè, het was hier een beetje uit den wind, hoewel d'r een groote hoop sneeuw lag. Vreemd, hoe die sneeuw zich soms opstapelen kon in een hoek, waar het heelemaal niet waaide. Wat was dat opeens? Bewoog de sneeuwhoop? Agent de Boer porde eens in den hoop, schoof er wat sneeuw af en kreeg een pet te pakken.
Verbaasd bekeek hij het hoofddeksel, dan werkte hij de sneeuw weg en er kwam een jongen te voorschijn, slapend, zijn armen om een hond geslagen. Beiden sliepen als marmotten en tevergeefs trachtte de agent hen wakker te krijgen. Hoe hij den jongen ook schudde, hij kon er geen leven in krijgen. Alleen de hond ontwaakte en rekte zich uit.
‘ Zegeres, ’ zei de Boer tot den hond, ‘ dat is me ook een mooie manier, om te gaan
slapen. ’
Intusschen bleef de jongen onbeweeglijk en de agent begreep, dat hij iets moest
doen om het kind hier vandaan te krijgen.
Gelukkig passeerde er een taxi. ‘ Hei... taxi!! ’ schreeuwde de Boer.
Geholpen door den chauffeur droeg hij den jongen en den hond in de auto en liet zich naar het politiebureau rijden. Daar aangekomen, droegen zij de twee vriendjes in de warme wachtkamer, waar de jongen al gauw bijkwam.
‘ Wel-wel-wel, ’ zei de dikke politie-commissaris, die juist een goed diner had gehad en een fi jne sigaar rookte achter zijn lessenaar, ‘ daar hebben we warempel Kruimeltje en zijn hond en dat nog wel op Kerstavond... wel-wel-wel. ’ ‘ Lagen te slapen in een hoek bij de kerk, ’ zei agent de Boer, ‘ en als 'k nou niet
dacht
Chr. van Abkoude, Kruimeltje