83

krijgen. Geen der weeshuizen kon hem om die reden toelaten, maar er was den commissaris gelukkig een adres bekend van een particuliere inrichting, waar onverzorgde en verlaten kinderen van allerlei richting werden opgenomen. Het was een liefdadige Vereeniging, die een groot huis in de stad gehuurd had, waar met groote letters op den voorgevel te lezen stond:

GESTICHT VOOR ONVERZORGDE KINDEREN.

Het gesticht werd onderhouden door vrijwillige bijdragen van weldadige stadgenooten, maar die geldelijke giften schenen niet erg ruimschoots toe te vloeien, wat wel aan een en ander te merken was. Het waren echter niet allen weesjes, die daar verzorgd werden. Menig kind was erheen gebracht door familieleden, die zich liever van de zorgen voor de kleine wenschten ontheven te zien en ervoor betaalden. Deze kinderen hadden het in het gesticht veel beter, dan degenen, voor wie in het geheel niets betaald werd.

De vriendelijke commissaris stelde zich in verbinding met den Vader en de Moeder van dit gesticht, met het gevolg, dat er een plaatsje voor Kruimeltje werd gemaakt en hij er nog dienzelfden dag werd heengebracht door een der agenten.

Ze werden eerst in het kantoor van het gesticht gebracht, een ongezellige, koude en schamel gemeubileerde kamer, die op Kruimeltje, hoewel hij niet veel moois gewend was, een onaangenamen indruk maakte. Terwijl ze wachtten op een bank en het jongetje, dat de deur geopend had, den Vader van het Gesticht ging halen, speelde Kruimeltje met het medaillon, dat hij sinds twee dagen om den hals had hangen. Het gouden hartje verborg hij altijd angstvallig onder zijn kiel.

Chr. van Abkoude, Kruimeltje