93
die heelemaal geen meester hadden, op den dood, uit wiens klauwen niemand hen meer kon bevrijden. Er waren groote en kleine dieren, witte poedels en grijze deensche doggen, levendige foxterriers en afgedankte trekhonden.
‘ Hier, ’ vertelde de man, ‘ hebben we afdeeling A. ’
‘ Zijn dat de honden van vandaag? ’ vroeg Kruimeltje, die snel rondkeek en de
honden een voor een inspecteerde.
‘ Ja, ’ was het antwoord, ‘ deze zijn vanmorgen twaalf uur binnengebracht. ’ De honden hieven een algemeen geblaf aan, toen de twee binnentraden. Maar de
waker was er aan gewend en nam er heelemaal geen notitie van.
‘ Waf-waf-waf!!! ’
Dat was Moors stem, Kruimeltje herkende die direct boven de andere uit. Hij keek in de richting, vanwaar hij Moors geblaf hoorde komen... en jawel, daar zat zijn vriendje. Opgesloten met een anderen hond in een getraliede kooi!
Kruimeltje had wel naar hem toe willen vliegen en hem eruit halen, maar dat zou natuurlijk al heel dom geweest zijn. Want ofschoon de waker een goedig en vriendelijk man was, je kon wel merken, dat hij goed op de dieren paste en er niet een zou laten ontsnappen. Neen, Kruimeltje hield zich precies, alsof hij Moor in het geheel niet kende. Moor vond dat erg vreemd, hij had het in de kooi heelemaal niet naar den zin en dacht, dat Kruimeltje hem nu kwam halen. Toen zijn baasje heelemaal niet naar hem omkeek, werd hij verdrietig en begon zoo hartroerend te janken, dat Kruimeltje er de tranen van in de oogen kreeg.
‘ Wacht maar, ’ mompelde hij in zichzelf, ‘ wacht maar, ouwe jongen, ik krijg je d'r
wel uit. ’
‘ En hier, ’ vervolgde de man, ‘ hebben we af-
Chr. van Abkoude, Kruimeltje