97

ook zelf ter ruste. Hij hield niet van laat opblijven en het duurde geen kwartier, of de man snurkte als een os.

Kruimeltje echter dacht niet aan slapen. Al was er niets anders geweest om hem uit den slaap te houden, dan was het voortdurend geblaf en gejank van een paar honden alleen wel genoeg om hem wakker te houden.

Hij hield zich eenigen tijd doodstil en luisterde naar het gesnurk van den man, die

hem zooveel vriendschap en goedheid bewezen had.

Toen liet hij zich langzaam van de rustbank glijden en kleedde zich aan. Op de

teenen sloop hij door het kamertje en opende de deur.

Die piepte en knarste even, en Kruimeltje hield angstig den adem in.

Buiten reed een wagen voorbij en alle honden begonnen te blaffen, precies zooals de bewaker gezegd had. Het scheen dezen echter in het geheel niet te hinderen. In een wip was Kruimeltje bij afdeeling A en temidden van het luid hondegeblaf. De sneeuw buiten weerkaatste genoeg licht door de vensters en de jongen kon de kooi van Moor fl auw onderscheiden.

Hij schoof den grendel van de kooideur en liet Moor eruit.

Ondertusschen blaften de andere honden in dat vertrek zoo vervaarlijk, dat

Kruimeltje vreesde, dat het wel een beetje te erg zou zijn en de man toch misschien nog wakker worden zou en verwonderd zijn, wat dat buitengewone lawaai te beduiden had.

En de jongen had het niet ver mis.

Het geblaf en gejank, heviger dan ooit, hield maar niet op. De man werd er werkelijk wakker van en luisterde... Neen, zoo hard blaften de honden alleen maar, als er iemand bij hen kwam. De waker stond op, deed haastig wat kleeren aan

Chr. van Abkoude, Kruimeltje