104

Toen Kruimeltje zijn verhaal geëindigd had, liet de knecht hem hout halen en den boel opruimen, terwijl hij het deeg in den trog kneedde. Het was een papperige, taaie massa, waarbij hij voortdurend water en meel voegde en ook af en toe melk. Hij bewerkte het met zijn handen en begroef er zijn armen tot aan zijn ellebogen in. Plotseling begon Moor te blaffen. Hij stond met zwaaienden staart voor een klein gat in den muur, juist bij den vloer. Soms maakte hij een sprong achterwaarts en kefte uitdagend, dan weer trachtte hij zijn voorpoot in het gat te steken en er iets uit te krabben.

Ratten, zei de knecht. Ik wou, dat hij er eens een te pakken kreeg. Wacht maar, zei Kruimeltje, hij krijgt 'm vast. Ratten zijn gevaarlijk, sprak de eerste weer.

Nou maar, Moor ken ze best an, o hee, wel tien ratte. We hebben d'r hier wel twintig, geloof ik.

Zoo komt die rat 'r nooit uit, Moor, zei Kruimeltje. Ga d'r een beetje vandaan

en houd je koest.

Kruimeltje trok Moor een eindje achteruit en hield hem vast. Toen bleven ze een oogenblik stilzitten, zonder eenig gedruisch te maken. Na eenige minuten waagde de rat, zijn kop naar buiten te steken. Moor, die al dien tijd onbeweeglijk, als een steenen beeld, naar het gat had zitten turen, trilde van jachtlust, zijn oogen schitterden, maar toch hield hij zich nog stil.

Een oogenblik later kwam de rat voorzichtig naar buiten, snuffelde langs den vloer

en bewoog zich langzaam in de richting van het meel.

Pak ze... schreeuwde Kruimeltje opeens en Moor schoot als een pijl uit den boog

op den rat toe. Deze deed in zijn plotselingen schrik een

Chr. van Abkoude, Kruimeltje