110
‘ Hoe kwam het dier daar? ’ vroeg Wilkes, voor wien dit heele verhaal nieuw was. ‘ De hond kon niet in het Gesticht toegelaten worden en is daarom door ons naar het Hondepark opgezonden. Op een handige manier heeft de jongen zich de vriendschap van den bewaker weten te verwerven en is er 's avonds stilletjes met den hond vandoor gegaan. ’
‘ Maar Kruimeltje, ’ riep Wilkes uit, ‘ waarom heb je me daar nooit iets van verteld? ’ ‘ Ik wou niet meer terug, ’ zei de jongen, ‘ ik was bang... as ik je vertelde... da-je
me terug zou sture... en daarom zei 'k niks... ’
‘ Als u even met mij mee wilt gaan naar het Bureau, kunnen we daar verder de
zaak behandelen, ’ stelde de commissaris voor. ‘ Dat is goed, ’ zei Wilkes, ‘ kom mee, Kruimeltje. ’
Tegen zijn zin volgde de knaap met den hond. Zelfs Moor scheen te merken, dat er weer gevaar dreigde, want telkens hief hij den kop omhoog en keek Kruimeltje aan, alsof hij zeggen wilde:
‘ Wat is er nou weer aan de hand, baas? ’
De jongen was lang niet op zijn gemak. Het hart bonsde hem in de keel, terwijl hij naast de beide mannen voortliep. Zou hij nu zijn vrijheid weer moeten missen? Waarom lieten ze hem niet met rust? Waarom joegen ze hem altijd op als een stuk wild, waarom wilden ze met alle geweld Moor doodmaken? En juist, nu hij zijn ouden vriend Wilkes teruggekregen had, kwam die commissaris weer om hem alles af te nemen en weer naar het Gesticht terug te brengen... Naar het Gesticht... en Moor weer naar het Hondepark... en niet met Wilkes naar Amerika om Vader te zoeken... Die gedachten vlogen hem door het hoofd en ze maakten hem weer oproerig, hij
wilde niet op-
Chr. van Abkoude, Kruimeltje