123

Terwijl Kruimeltje gehoorzaamde, keek Meester Leentvaar peinzend naar den jongen. Ondanks zijn ongepolijste manier van doen had Kruimeltje iets aantrekkelijks dat zag hij wel. Onwillekeurig voelde hij zich tot den jongen aangetrokken en in stilte besloot hij, den ruwen diamant voorzichtig te behandelen.

Hij gaf Kruimeltje een plaats in een der achterste banken, vanwaar hij hem goed in het oog kon houden. Kruimeltje, voor wien alles hier nieuw was, werd

belangstellend en bekeek het schoollokaal van alle kanten. Er hingen fraaie platen aan de muren en teekeningen van leerlingen.

Toen kreeg Kruimeltje een buurman in zijn bank en begon maar dadelijk kennis met hem te maken. Het ventje was zeven jaar oud en had juist de eerste klas doorloopen. Een aardig, zwart jongetje was het, met slimme oogen en een wat ondeugenden trek om den mond. Anton Bernards heette hij, maar meestal noemden ze hem Tony. Als je hem zoo zag zitten, leek hij een alleraardigsten jongen, maar in werkelijkheid was hij alles behalve een lieverdje. Eenigst kind van zijn ouders, was hij steeds verwend en bedorven, wou in alles zijn zin hebben en meende alle andere kinderen te kunnen regeeren. Met Kruimeltje was hij echter daarvoor precies aan het verkeerde kantoor.

Tony keek even Kruimeltje aan en begon toen zijn schoolgerei op de bank uit te stallen. Potlooden, pennen, radeergom, en verder al die kleinigheden, die noodzakelijk en overbodig zijn voor een schoolkind.

Allemaal van mij, zei Tony, eerst op den voorraad schrijfgerei en dan op zichzelf

wijzend, allemaal van mij.

Ik heb een hond, zei Kruimeltje, die hem den loef wou afsteken.

Chr. van Abkoude, Kruimeltje