135

Amerika, maar hij begreep, dat het niet kon en hij maar tot last zou zijn, in het vreemde land. En nu was hij dan weer in het Gesticht, wel niet prettig, maar en fi n, Moor was in elk geval bij hem en het was toch niet voor altijd. 't Kon hem weinig schelen, morgen ging hij weer naar school en zag er Meester Leentvaar en Mijnheer Brilsma, die waren ook erg aardig voor hem.

Zoo bleef Kruimeltje langen tijd aan het raam zitten, tot de Moeder zeggen kwam, dat de jongens allen naar bed moesten. Ze werden opgesteld in een rij en marcheerden de trap op.

In de slaapzaal stonden twintig bedden, tien aan elke zijde. Naast ieder bed stond een kastje en een stoel. Nadat allen zich uitgekleed en te bed begeven hadden, draaide de Moeder het electrische licht uit en ging naar beneden. Soms hoorde men nog even een paar kinderen met elkaar praten, maar toen werd het stil.

De maan scheen door de vensters naar binnen en verlichtte den vloer. Het overige

van de slaapzaal was donker.

Kruimeltje kon de eerste oogenblikken niet slapen. Zijn gedachten hielden hem wakker. Wat een verschil, deze slaapzaal en het gezellige vertrek, dat hij gisteren nog met Wilkes deelde. Hier was alles grijs en kaal, daar was alles warm en gezellig, met mooi gebloemde gordijnen en schilderijen aan de muren. En zouen ze allemaal nou al slapen? Gunst, wat waren die kinderen stil en gedwee, net of het houten poppen waren, er zat heelemaal geen fut in, geen leven. Kruimeltje hief het hoofd op en keek eens langs de bedden. Daar lei Spijker, nou, dat was me ook een stumperd, zoo wit en zoo mager en altijd zoo stil. Waarom liep-ie niet weg en ging de straat op? Overal kon je wel wat te eten vinden en misschien meer, dan hier. En overal kon je

Chr. van Abkoude, Kruimeltje