136

schik hebben, nou, daar wist hij van mee te praten. En daar lei Buikie, je kon hem goed van de anderen onderscheiden, want zijn dikke, bolle lichaam stak boven alle andere uit.

Toen meende Kruimeltje iets te hooren bij de deur. Het was daar juist heel donker in dien hoek en hij kon met moeite de deur onderscheiden. Och, het was zeker maar verbeelding geweest, want...

Kijk... wat was dat... ging de deur open?

Wie kwam daar binnensluipen? Hee, dat was vreemd, de deur opende zich langzaam, je zag de maan nu in de gang schijnen, maar er kwam niemand binnen.

Kruimeltje voelde zich niet op zijn gemak.

Hij tuurde en tuurde... meer en meer opende zich de deur... alsof die door een

onzichtbare hand bewogen werd...

Hij verwachtte nu de gedaante van een persoon te zien... maar niets verscheen. Toen, een oogenblik later, voelde hij iets ruig-harigs langs zijn hand strijken en hij gaf een schreeuw van schrik. Groote hemel, wat was dat?

Zijn schreeuw deed de andere kinderen in hun bed opspringen, want de meesten

sliepen nog niet.

Wat is er? klonk het van verschillende kanten. Steek het licht aan, riep Kruimeltje.

Een der jongens sprong uit zijn bed en drukte op een electrischen knop. Drie lichten schoten aan en nu zag Kruimeltje, wat het geheimzinnige monster was, dat met zijn ruige haren langs zijn hand gestreken had.

Het was Moor.

O kijk, zei Kruimeltje, het is mijn hond. Stoute jongen, jij mag hier niet komen

weet je

Chr. van Abkoude, Kruimeltje