138
je moogt geen hond in bed hebben en hij heeft een goed plaatsje in de schuur. ’ ‘ Roep de Vader asjeblieft niet, ’ zei Kruimeltje, ‘ ik zal Moor op den grond laten
slapen en hem morgen vroeg wel weer in de schuur brengen. ’
‘ Als de Vader het wist, zou hij zeker den hond de straat opjagen, ’ hernam ze. ‘ Voor ditmaal zal ik je verzoek toestaan, mits je vroeg in den morgen den hond naar zijn plaats brengt. Nu allemaal stil slapen en geen grapjes meer. ’ Daarop draaide de moeder het licht uit en verdween.
‘ Arme Moor, ’ zei Kruimeltje, ‘ nu moet je op den kouden vloer slapen. Maar weet
je wat? Ik zal je mijn kussen geven. ’
Zoo gezegd, zoo gedaan. Hij legde zijn kussen op den grond en Moor kroop er op. Kruimeltje ging weer liggen, maar merkte nu, dat hij niet erg gemakkelijk lag. Zijn hoofd lag veel te laag en dat was hij niet gewend. Hij ging opzitten en keek eens rond. De manestralen verlichtten het bed van Buikie, die alweer snurkte, maar nu hèusch.
Kruimeltje liet zich uit zijn bed glijden, liep op de teenen naar Buikie's bed, trok hem langzaam z'n kussen onder het hoofd vandaan en retireerde ermee. Buikie sliep rustig door en Kruimeltje lag weer lekker. Hij keek nog eens even naar Moor, die het kussen een heerlijk bed vond en zei:
‘ Wel te rusten, ouwe jongen. ’
Chr. van Abkoude, Kruimeltje