168

Bovendien waren de hoeven ook niet in tegengestelde richting gekeerd, zooals natuurlijk het geval moest zijn, maar liepen denzelfden kant uit, als hij reed. Eerst dacht Wilkes, dat hij in een kring gereden had en zijn eigen oude spoor volgde, maar de geheel vreemde omgeving sprak dat weer tegen. Hij sprong van zijn paard en keek om zich heen.

Toen knielde hij en bestudeerde de paardehoeven in het zand. Hij vergeleek ze met die van zijn eigen paard en zag, dat de vreemde sporen kleiner waren.

Dus moest hier een ander gepasseerd zijn!

De sporen waren versch, dat was duidelijk te zien.

Wilkes besloot, het vreemde spoor te volgen. Hij had in een week geen menschelijk wezen ontmoet en verlangde er naar, eens iemand te zien, met wien hij kon praten en die hem misschien raad kon geven.

Hij besteeg zijn paard weer en volgde het spoor. Uren lang ging het voort door

altijd diezelfde zanderige, rotsachtige landstreek.

De zon begon te dalen en weldra werd het schemerdonker. Het was moeilijk om de voetsporen te volgen, terwijl hij op het paard zat, daarom steeg hij af en ging loopen, het dier bij den teugel leidend, de oogen strak gericht op den grond.

Man en paard waren moe en hongerig.

Toch gunde Wilkes geen van beiden rust, uit vrees, dat de vreemdeling hem te ver vooruit mocht komen. Indien er geen menschelijke woning in de buurt was, dan moest er toch zeker hier of daar een kamp of bivak zijn? Hield de vreemdeling dan nooit stil?

En de man had stapvoets gereden, dat was duidelijk aan de indrukken der

paardehoeven

Chr. van Abkoude, Kruimeltje