169
te zien. Het werd donkerder en donkerder. Op goed geluk volgde Wilkes de steeds onduidelijker wordende sporen...
Hij liep maar voort, moeizaam het paard achter zich aantrekkend, terwijl de dorst hem meer en meer begon te kwellen. Zijn veld fl esch was ledig en er was geen water in den omtrek, voor zoover hij wist.
Opeens bemerkte hij tot zijn schrik, dat hij het spoor verloren had. Het zand was effen en vlak, zonder eenige indrukken.
Ontmoedigd keek hij om zich heen, maar uitte een kreet van blijdschap, toen hij op eenigen afstand, juist achter een rots, den rooden gloed van een vuurtje zag.
Hij vatte den teugel van het paard weer en stapte er regelrecht op aan.
Maar op korten afstand ervan gekomen, bond hij zijn paard aan een puntigen rots,
die uit den grond opstak en sloop op handen en knieƫn naderbij.
Toen hij bij den rots gekomen was, waarachter het vuur brandde, richtte hij zich
geruischloos op en keek over den rand.
Het hart bonsde hem in de keel, want hij had een stille hoop gekoesterd, dat hij
ten laatste zijn ouden vriend Harry Volker hier vinden zou...
Maar zijn bloed stond plotseling stil, toen hij den kerel zag, die daar kampeerde. Dat was Lefty, de bandiet, met wien Harry Volker gevochten had in de danszaal
van het hotel in Denver.
De man was ouder geworden, maar had nog precies dat verraderlijke, valsche in zijn voorkomen, datzelfde listige en gluiperige, dat Wilkes er tien jaren geleden ook in opgemerkt had.
Chr. van Abkoude, Kruimeltje