174
schoten... Ten slotte hoorde hij niets meer.
Langzaam kroop hij naar het vuur, dat alreeds begon te dooven.
Met de voeten duwde hij een der smeulende stukken hout er uit, en daarna hield hij er de touwen, die zijn polsen aan elkaar bonden, tegen aan. Met voortdurend blazen wist hij den knoop door te branden en na eenigen tijd had hij zijn handen bevrijd. Hetzelfde deed hij toen met de touwen aan zijn voeten en het duurde niet lang, of hij kon zich weer vrij bewegen. Eerst ging hij kijken naar zijn paard, maar het dier was er niet meer.
Hadden de bandieten het meegevoerd?
Dat was hoogst onwaarschijnlijk. In de eerste plaats waren ze van een geheel andere richting genaderd en in de tweede plaats was hun vlucht zoo overhaast geweest, dat ze niet dachten aan zijn paard. Maar waar was het dier dan?
Wilkes ging weer terug naar het smeulende vuur en wierp er wat droog hout op. Hij wenschte wel, dat hij zijn dekens had, want het was aardig kil en het vuur was eigenlijk gevaarlijk, want het verraadde zijn verblijfplaats. De roovers konden terugkomen om hem te halen en dat wilde hij voorkomen.
Na die gedachtenwisseling schopte hij het vuur weer uit en verwijderde zich van
de plek, zonder te weten, waarheen hij ging.
Het ergste op het oogenblik van alles was nog zijn vermoeidheid en hij snakte naar eenige uren slaap. Op korten afstand vond hij een beschutte plek tusschen de rotsen. Het was wel een hard bed, maar vermoeienis heeft geen bed van veeren noodig en het duurde niet lang, of hij was in een diepen slaap verzonken.
Toen hij ontwaakte, stond de zon alweer hoog aan den hemel. Het moest minstens
middag zijn.
Chr. van Abkoude, Kruimeltje