186

Toen de voetstappen van Marian niet meer gehoord werden, boog Vera zich over Kruimeltje heen. Langzaam stond ze op en bestudeerde zijn gelaat. Haar handen beefden, haar lippen trilden. Ze boog zich meer over tot zijn wangen en wilde er een kus op drukken.

Maar Kruimeltje bewoog zich en draaide het zoo pijnlijke hoofd om.

Zijn wangen begonnen langzaam te gloeien... rooder en rooder... zweetdruppels

kwamen op zijn voorhoofd, zijn neus, om zijn lippen...

Moor... Moor... kom hier, ouwe jongen... sprak hij in zijn koorts. Vera richtte zich weer op en luisterde. Wie was Moor? Wat bedoelde het kind?

Zoete Moor, ja... pas op, daar komt de Vader uit het Gesticht... en de politie ook... Ha-ha, ze denke... dat ik gestole heb... nee meneer de commissaris... ik heb niet gestole... en me vader is in Amerika... maar die komt gauw... nee meneer de commissaris... dat was me moeder niet... dat was Vrouw Koster... ha-ha-ha... me moeder is weggeloope... die wou niks van me wete... maar me vader heit goud gevonde... wat is dat voor 'n auto... zie je die auto?... Kijk daar hebbie Keesie ook... en Spijker... jò-jò, pas op... Buikie gapt vleesch van je bord.

Vera liet haar hoofd op het bed vallen en nam Kruimeltjes hand... Tranen stroomden uit haar oogen en ze kuste en kuste de hand van den jongen. Snikken schokten uit haar op en ze bleef voorover liggen en almaar weende ze en kuste Kruimeltjes hand.

Zoo bleef ze uren zitten...

Ten laatste klonk er een zwak geklop op de deur. Entrez... zei ze, zich vlug herstellend. Madame, et ies skande datte u... Ciel,

Chr. van Abkoude, Kruimeltje