193

wachtlokaal, waar een luitenant aan een lessenaar zat.

Goedenmiddag, groette Wilkes.

Goedenmiddag, was de wedergroet. Alleen op pad?

Tot nog toe wel, luitenant, ofschoon ik het genoegen heb gehad eenige uren door

te brengen in het gezelschap van Lefty en zijn bende. Wat, de kerels hebben u dus ook te pakken gehad?

Toen vertelde Wilkes zijn wedervaren sinds het oogenblik, dat hij de wildernis

betreden had. De luitenant luisterde met verbazing en zei:

Wel, u kunt uzelven gelukwenschen, dat de bandieten u niet vermoord hebben. Gewoonlijk ruimen zij ieder man, dien ze gevaarlijk achten, zoo spoedig mogelijk uit den weg, maar u is dat lot ontsnapt. Indien ik u met iets van dienst kan zijn, wil ik u gaarne helpen.

Daarop verhaalde Wilkes, wat het doel van zijn tocht was en toen hij uitgesproken

was, schudde de luitenant het hoofd.

Ik vrees, dat u een vergeefsch werk doet, sprak hij. Ik wil u niet ontmoedigen, maar ik verwed er wat onder, dat uw vriend Harry Volker hetzelfde lot deelde van zoovele goudzoekers, die hier gekomen zijn, om hun fortuin te maken. De meesten dier stumpers, onbekend met het klimaat en de gevaren in dit land, zijn

onverrichterzake teruggekeerd, indien ze niet door bandieten beroofd en vermoord zijn. Ge hebt niet het minste bewijs, dat uw vriend nog in leven is en onder die omstandigheden lijkt het mij een onmogelijkheid toe, hem op het spoor te komen.

Wilkes zweeg en staarde peinzend naar den grond.

Toen, alsof hij zich plotseling iets herinnerde, stak hij de hand in zijn zak en haalde

er de porte-

Chr. van Abkoude, Kruimeltje