201

Twee-en-twintigste hoofdstuk.

Waarin Kruimeltje een Vader en een Moeder krijgt.

T oen Kruimeltje geheel en al hersteld was, zeide zijn weldoenster hem, dat hij bij haar blijven mocht. Dat was een uitkomst voor den jongen.

Maar, sprak hij, behoef ik dan nooit, nooit meer naar het gesticht?

Nooit meer, sprak Vera. Ik zal er zoo spoedig mogelijk heengaan en dat in orde

brengen. Intusschen kan je weer naar school gaan. Weer naar meester Leentvaar? En die zei, dat ik...

Op dat oogenblik werd er gebeld en kwam. Marianne, de meid, zeggen, dat er twee heeren waren. Toen die binnengelaten werden, herkende Kruimeltje dadelijk de meesters Brilsma en Leentvaar. Maar omdat hij zich van geen kwaad bewust was, wachtte hij kalm af, wat er volgen zou.

Mevrouw, sprak de heer Brilsma, wij zijn de onderwijzers van Harry en we

komen een groot onrecht, hem aangedaan, goedmaken.

Neemt u plaats, zeide de pianiste.

Chr. van Abkoude, Kruimeltje