7

..

Estee ging naar de universiteit. Ik vroeg wat ze studeerde, maar daar gaf ze alleen maar onzinnige antwoorden op. Ze zei: ‘Flutkunde.’ Of: ‘Wie-is-o-wie.’ Ik verdacht Josefien ervan dat ze ook niet wist wat Estee studeerde, want als ik het aan haar vroeg zei ze dat het voor haar geen verschil uitmaakte wat Estee studeerde, het kostte allemaal geld.

De tv stond weer in de huiskamer, blijkbaar was er een regeling getroffen waardoor onze spullen behouden bleven en de deurwaarder ver van ons vandaan bleef. Daar waren we allemaal gelukkig mee, met name Edward die zijn bezigheidstherapie, het eindeloos langs de kanalen zappen, weer ongestoord kon opnemen.

Josefien somde Edwards activiteiten regelmatig op: werken, thuiskomen, eten, zappen en vluchten. Dat was het wel zo’n beetje. Estee en ik wisten niet goed wat we met die informatie aan moesten. Moesten we zeggen: ‘Ja, dat weten we nu wel, je weet hoe Edward is’, of moesten we haar duidelijk maken dat wij niets te maken hadden met haar maritale probleempjes en dat zij die voor zichzelf moest houden? Het doet kinderen toch geen goed als een van de ouders de broze plekken van hun huwelijk zichtbaar maakt, een huwelijk dat voor die kinderen niet gesloten is, maar altijd heeft bestaan. Maar niet alleen maakte Josefien de broze plekken zichtbaar, ze drukte ons met onze gezichten in de etterige wondsoep van haar huwelijk, ze smoorde onze protesten tegen het een of ander in de pus van haar rottige huwelijk met Edward.

Onze protesten werden meestal aangevoerd door Estee, ik was in meeste gevallen nog te jong en als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat het me niet uitmaakte als Estee helemaal niets zei tegen Josefien. Wat had het voor zin? Josefien voerde haar eigen strijd, dat wisten we nu onderhand wel – ook al was ik dan heel lang blind geweest voor de psychologische oorlogjes tussen haar en Edward, of tussen haar en Estee en de vele onderhuidse opmerkingen die daar een onderdeel van waren. Ook de fysieke maar vaker mentale en emotionele afwezigheid van Edward die Josefien lijdzaam verdroeg; of de uitbarstingen van Josefien waar ik geen enkel moment dieper over nadacht en die ik voornamelijk als ‘grappig’ ervoer; of de frustraties die Estee met zich meedroeg over onze huiselijke onrust – ik heb het heel lang niet gezien. Ik wilde het langs me heen laten gaan. Ik was het kind dat gebiologeerd naar cartoonkarakters van Looney Tunes keek en zijn omgeving vergat, ik was het jongetje dat Edward onder eethoektafels vandaan trok op verjaardagen omdat ik in slaap was gevallen onder het schelle cynische gelach van krijsende tantes en elkaar overstemmende discussiezieke ooms en het tijd was om naar huis te gaan. Ik nam geen aanstoot aan het leven en het leven nam geen aanstoot aan mij. Zo simpel lag het. Estee kon dat niet begrijpen. Zij was het meisje wier lach snel verflauwde en van wie familieleden en zelfs Josefien en Edward zeiden: ‘Ik weet niet van wie ze het heeft.’ En ‘het’ was dan het onherleidbare in haar karakter, het onpeilbare dat vreemd was omdat ouders en familie het niet meteen wisten thuis te brengen. ‘Jij leeft op een ander trillingsniveau, Remy,’ zei Estee eens tegen mij. ‘Je kunt er niets aan doen dat je niets oppikt van wat er zich allemaal werkelijk afspeelt in dit huis.’

‘Trillingsniveau?’

‘Ja, ken je het niet? Je vindt het in al die parapsychologische boeken, die vol staan met pseudo-wetenschappelijke troep. In die boeken proberen ze je ervan te overtuigen hoe het leven in elkaar steekt. Modieus gewauwel, natuurlijk, of nee, eigenlijk is het gewoon weer in de mode geraakt, want al die theorieën bestaan al eeuwen, maar nu vindt zulke onzin ineens gretig aftrek bij wanhopigen van geest en millenniummongolen. Het zal weer overwaaien, Remy, maar tot die tijd leef jij mooi op een ander trillingsniveau, je pikt slechts de dingen op die op jouw niveau trillen, voor andere trillingen ben je gewoon niet gevoelig. Bovendien kun je die niet aan, als iemand je er bewust van zou maken. Mijn trillingsniveau is dan ook veel intenser en veel heftiger dan dat van jou, want dat kun je ook in die boeken lezen, Remy: als je je openstelt en dagelijks mediteert dan verscherpen je zintuigen zich en ontvouwt het leven zich als een prachtige lotusbloem. Ik zal dus binnenkort een lotusbloem zien, Remy, en jij moet dat moois allemaal missen, alleen maar omdat je lichtzinnig in het leven staat.’

En dan lachte ze, als ze al die onzin had uitgekraamd terwijl iets in haar toch bereid was om aan een paar theorieën enige waarde te hechten. Maar in elk geval niet zoveel dat ze het niet meteen belachelijk kon maken.

Ik zei: ‘Edward leeft ook op een hoog trillingsniveau, dat kun je zien aan zijn hoofd, dat schudt voortdurend heen en weer.’

‘En als Josefien schreeuwt dan leeft iedereen in haar omgeving op een hoog trillingsniveau,’ zei Estee, ‘inclusief de glazen en de ruiten.’

‘En inclusief de buren.’

‘Ja, ook de buren en ook de geheime vriendin van Edward.’

‘Wat?’

‘Grapje.’

‘Niet leuk,’ zei ik.

..

Estee had haar eerste week op de universiteit achter de rug. Ze had gesjouwd met een linnen tasje vol boeken, roosters en syllabi. De eerste dag had ze de collegezaal niet eens weten te vinden. Ze voelde zich er knap lullig onder. Ze had zich gehaast en was de weg kwijtgeraakt op de campus. In het verlaten auditorium had ze ‘echo!’ geroepen en in aula’s van twee verschillende gebouwen van dezelfde universiteit had ze afwijzend gereageerd op allerlei stands van studentenverenigingen en disputen die wervingsacties hielden voor lidmaatschap. Groentjes werden daarbij gelokt met ludieke – dat waren de woorden die ze gebruikten – acties en beloftes over leuke borrels en fantástische fuifjes. Estee zei erover: ‘Borrels, Remy; gadverdamme, waar praten ze over, wat een lachwekkende mensen! Ze hebben het over bórrels!’

De eerste dag had ze een halve marathon gelopen, omstreeks negen uur was ze aangekomen op de universiteit, ze had de trap genomen naar verdiepingen waar haar faculteit zich zou hebben gehuisvest en waar ze een rooster moest ophalen; ze had honderd jaar gewacht op de lift die uitpuilde van blousedragers met streepjes of blokmotief waar Estee van walgde. Nieuwerwetse studentikoze modetrends waren ongetwijfeld al in zwang, maar daar had zij in haar eerste weken nog niets van gemerkt, ze wilde er ook niets van merken, zei ze: ze was moe van het rennen van het ene gebouw naar het andere. Ze had vlug ingewonnen advies opgevolgd van meerderejaars studenten die naar andere gebouwen wezen en die gebouwen namen gaven: ‘O, eh, dan moet je bij het torentje wezen.’ Of: ‘Het l-gebouw, bedoel je? Rechtuit, en daarna linksaf bij de faculteit economie.’ En uithijgend had ze in een immense collegezaal om zich heen gekeken, verstomd en verbijsterd van het aantal studenten dat in de zaal zat. Verstild luisterde ze naar het oorverdovende gekwetter en gestommel van studenten, van wie sommigen elkaar herkenden, die lachten, praatten, hun plaatsje zochten, langs banken schoven met hun studentikoze zitvlakken en boeken uit tassen gristen. Een leraar blies lucht door een microfoon die om zijn nek hing. Geluid als een aanzwellende orkaan. ‘Pfffwwwwhhooeehh!!!! Aandacht... aandacht alstublieft!’

..

Na een paar weken leerde Estee een meisje kennen. Ze heette Mercury. In de pauzes was ze op Estee afgestapt en stelde ze zich voor. Iedereen noemde haar ‘Meur’, zei ze. Estee mocht haar ook Meur noemen. Ze was lid van een studentenvereniging en had gevraagd of Estee ook lid wilde worden. Estee zei: ‘Zeg nou zelf: ben ik het type dat lid wil worden van een studentenvereniging?’

‘Nee, eigenlijk niet,’ zei ze. Ze moesten om elkaar lachen. Mercury deed iets met Nederlands. Wat deed Estee? Flutkunde. Weer lachten ze om elkaar. Mercury zat in een groepje dat zich bezighield met literatuur. Misschien wilde Estee een keer een samenkomst bijwonen. Het groepje verzamelde zich na het donderdagmiddagcollege in de mensa, daarna gingen ze naar een kroeg en dronken ze wat en discussieerden ze over literatuur en dan dronken ze weer wat en spraken ze nog wat verder over literatuur.

‘Waarom?’ vroeg Estee aan Mercury.

‘Hoe bedoel je: “waarom”? Waarom wat?’

‘Waarom praten jullie met elkaar over literatuur?’

‘Het verrijkt je, Estee, je leert ervan en het is ook gewoon leuk. Ja, het is leuk.’

‘“Leuk”, dus,’ zei Estee tegen mij. Dat had Mercury echt tegen haar gezegd.

..

Ik zat op Estees kamer. Ze keek somber. Ze was vroeg van de universiteit gekomen. De ‘Unie’ noemden een heleboel studenten de universiteit. Estee stak haar vinger in haar mond als ze zichzelf erop betrapte. Ik vroeg hoe het was geweest op de universiteit, of ze nog iets nuttigs had geleerd.

‘Niet veel,’ zei ze.

‘Hoe is het eigenlijk met Mercury?’

Ze perste haar lippen op elkaar. Ik zag haar Kermit-de-Kikkergezicht. Als ze zo’n gezicht trok betekende het dat ze het niet de moeite waard vond erover na te denken, laat staan er iets over te zeggen. Ze haalde haar schouders op.

‘Ik weet het niet.’

‘Praat je niet meer met haar?’

‘Ik zie haar nog wel ’s in de pauze, en soms praten we even met elkaar, maar veel meer dan een kort praatje is het niet. Ik heb geen idee wat ik tegen haar moet zeggen. Ik dacht dat ze oké was, maar zoals altijd valt dat weer vies tegen. Niets is wat het lijkt, Remy. Dat klinkt als een uitgestorven cliché, maar het is waar. Mercury is een onzekere trut, een zogenaamde erudiete wereldburgertrut die uit haar nek lult. Ik bedoel: ze doet wel aardig en zo, en ze lacht altijd en ze is intelligent en ambitieus en ijverig en jongens vinden haar natuurlijk een lekker wijf, wat zij zogenaamd niet weet, terwijl ze in van die studentikoze korte rokjes met haar wulpse kont loopt te zwaaien. En dan is ze ook nog verliefd op de literatuur en daar praat ze heel graag over, over haar liefde voor de literatuur, maar ik vind dat gedrag zo... zo, ik weet het niet, Remy, en dan dat literatuurclubje: walgelijk! Mercury zegt dat het in Amerika de gewoonste zaak van de wereld is dat mensen zich aansluiten bij groepjes. Themagroepjes, belangengroepjes, praatgroepjes, denkgroepjes, schrijfgroepjes, literatuurgroepjes, poëziegroepjes, drankgroepjes, drugsgroepjes, kartelgroepjes, maffiagroepjes, lesbogroepjes, gaygroepjes en wat al niet meer; je kunt het zo gek niet bedenken of in Amerika zoeken mensen elkaar op en besluiten ze dat ze een groepje zijn. Jezus, wat een triestheid dat je gelijkdenkenden nodig hebt om het gevoel te hebben dat je bestaat, want daar draait het natuurlijk echt om. Welke dieper liggende gedachte kan er anders achter liggen? Dat het gewoon leuk is? Kom nou!

Ik ben een keer met Mercury mee geweest, weet je dat? Ik dacht: nou, leuk, leer ik eindelijk een paar mensen kennen. Maar toen ik ze eenmaal had ontmoet dacht ik eraan dat ik zulke mensen helemaal niet wil kennen. Heb jij dat weleens: dat je je in een situatie bevindt en ineens denkt: wat doe ik hier, verdomme? Nou, dat gevoel had ik toen ik in dat groepje zat. Ze hadden met elkaar afgesproken dat ze voor deze ontmoeting een boek zouden lezen en daarna zouden ze het boek met elkaar gaan bespreken. Ik had dat boek natuurlijk niet gelezen, wat mij betreft kon heel dat boek in rook opgaan, dus hield ik wijselijk mijn mond en hoorde ik drie jongens en drie meisjes en natuurlijk Mercury, met elkaar discussiëren over de symboliek en de thematiek en de opbouw en de stijl en de vorm van de roman en toen dat eenmaal duidelijk was wilden ze weten wat de bedoeling kon zijn geweest van de schrijver om over dat onderwerp te schrijven, of om die bepaalde stijl te hanteren, of om die vertelsituatie te kiezen en tot slot werd de vraag opgeworpen of de schrijver er eigenlijk wel een bedoeling mee had. Ik dacht nog: jezus, hadden ze daarmee niet kunnen beginnen? Nou goed, toen dat vraagstuk uit de weg was geruimd gingen ze elkaar poëzie voorlezen. Poëzie die ze zelf hadden geschreven. Help! Joost las als eerste een gedicht voor. Hij stotterde een beetje, maar dat waren zenuwen, verzekerde hij ons. Ik geloofde hem. Hij zag er nogal zenuwachtig uit. Zenuwachtig en ongewassen, ja. Nou goed, het was een belabberd gedicht. Ik begreep er in elk geval niets van. En daarna zei Marcel wiens lach de enige reden was voor mijn beslissing om te blijven: “Misschien wil Estee wel meedoen en proberen zelf een gedicht te verzinnen.”

Mercury begon te lachen, nee, het leek meer op giechelen, alsof ze me uitlachte, ja, daar leek het op. Ze zei: “Sorry, hoor, Mars, maar volgens mij is dat helemaal niets voor Estee. Ze heeft me zelf gezegd dat ze niet veel weet over literatuur en je moet toch wel iets weten over literatuur en poezie om een leuk gedichtje te schrijven, daar zijn we het toch allemaal over eens?”

En toen viel me ineens op hoe kinderachtig Mercury zich gedroeg en hoe ze voortdurend naar Marcel keek. Aha! Ach, zo! En toen kon ik een glimlach niet onderdrukken. Ik vroeg me ineens af wat ik in godsnaam in dat ellendige groepje deed: ik vroeg me af wat eenieder van hen in dat groepje deed; ging het wel over literatuur? Mercury deed alsof ik een of andere achterlijke kut was die niet kon praten en die helemaal niets wist van boeken of literatuur, of van meisjes die heimelijk verliefd zijn. Oké, misschien ben ik niet zo’n geëngageerde tuthola als zij, die haar halve leven in boeken heeft zitten neuzen omdat ze te contactgestoord was om buiten te spelen met vriendinnetjes of zich in te laten met hitsige opdringerige jongetjes die je helemaal gek kon maken door ze wijs te maken dat je je tietjes liet zien als zij hun piemeltje lieten zien. Zij was misschien zo’n meisje dat braaf haar huiswerk deed, naar beneden wees en zei: “Daar beneden”, als ze haar kut bedoelde en gillend naar haar moeder liep toen het daar beneden ineens begon te bloeden; zij was vast zo’n meisje dat jongens altijd vreemde monsters vond en het op klassenavonden niet met haar tong deed, ja. Misschien was zij zo’n meisje, en weet je, Remy, het maakt me ook eigenlijk niet eens uit wat voor soort meisje ze was, als ze maar niet denkt dat ik compleet achterlijk ben en niets van haar heilige literatuur weet.

Ze ging ineens een beetje het sekreet uithangen. Dat idiote kind dacht dat ik niet wist wie Baudelaire was. Ze zei namelijk dat je toch minstens moest weten wie Baudelaire was en wat hij heeft geschreven als je je wilt toeleggen op het schrijven van poëzie. “Nieuwe Poëzie ontkiemt immers het beste op de vruchtbare aarde van dichters en poëziebewegingen die je zijn voorgegaan.” Zulke teksten kraamde ze uit. Je zou ze zo op een truttig tegeltje kalken. En daarna kwam ze met Rimbaud aanzetten en nog wel met tien andere dode dichters en tal van poëziebewegingen die heel even spastisch hebben bewogen en ondertussen keek ze naar Marcel en zijn ondeugende glimlach en heel even keek ze naar mij, ze zocht mijn instemming, die trut, een klein knikje zou genoeg zijn, ze sprak immers voor mij – hoe nobel! – en met de beste intenties, natuurlijk! Ze wilde me helpen, dat was alles. Want ik wilde toch niet werkelijk een poging wagen een gedicht te schrijven? Wat een kutje! Fuck die poëzie van haar. Jezus, die krampachtigheid waarmee ze bewoog! Waar was ze trouwens bang voor, dat ik die glimlachende geilsmoel van Marcel tussen mijn tieten wilde drukken, was dat het? Meiden onder elkaar kunnen soms zo verschrikkelijk vals zijn, Remy, ik wilde niet eens mee naar dat kleinzielige groepje van haar, ze dwong me er bijna toe en als ik me dan laat meeslepen en kennismaak met haar literatuurbroeders en -zusters, raakt ze meteen overstuur en vreest ze dat ik haar lievelingsliteratuurbroedertje probeer te versieren. Ik zag aan haar gezicht dat ze dacht dat ze een vergissing had begaan door mij mee te nemen naar haar groepje. Die verborgen angst op haar gezicht. Jezus, wat een dom, dóm wicht!’

Estee schudde haar hoofd. Ze sloeg een arm om mij heen. Dat deed ze niet zo vaak meer. Misschien stond ik het ook minder toe. We zaten knus tegen elkaar aan. Ik voelde haar borst op en neer gaan. Ze zoog op een haarsliert en was in gedachten verzonken.

‘Ach, fuck Mercury en fuck dat groepje van haar,’ zei ze ten slotte. ‘Wat weet zij nou van literatuur? Dat groepje ging over seks, Remy: de dekmantel was literatuur, maar in werkelijkheid ging het over seks. En weet je, het is helemaal niet erg als literatuur een katalysator is voor het vinden van je liefde of aanzet tot geweldige seks, maar doe er in godsnaam niet zo walgelijk hypocriet over! Dat is toch niet te veel gevraagd, Remy?’

Ik zei dat het niet te veel was gevraagd. We omarmden elkaar. Toch weer.

Estee zoende mij op mijn mond. ’s Avonds in mijn kamertje zocht ik onder een flauw schijnend bureaulampje dat vroeger van Estee was geweest in een woordenboek het woord ‘hypocriet’ op.

Nee, het was niet te veel gevraagd.