#

Glemmingebro, 13 juni

Beste Fredrik,

En we zijn begonnen. Die zo vertrouwde geluiden die in de zomeravond uit het tv-toestel stromen, wanneer het buiten warm en donker is, dat aanhoudende gejuich, die opgewonden commentatoren, je kunt erin meegaan of niet, maar ze definiëren hoe dan ook de tijd, kaderen het ogenblik in, maken het op een bepaalde manier al historisch terwijl het nog bezig is: de zomer van 2014.

Gisteren was ik voor Kroatië. Ik heb altijd al bewondering gehad voor dat voetballand, dat zo veel technisch begaafde spelers heeft voortgebracht, maar dat ook altijd lelijk heeft gevoetbald, altijd een element van wreedheid in zijn spel heeft gehad, altijd over de grens is gegaan. Gisteren deden ze dat niet, ze kwamen wel een paar keer gevaarlijk in met gestrekt been, in het bijzonder één overtreding van Corluka sprong eruit, maar tegenwoordig is dat bij alle ploegen schering en inslag. Nee, wat opviel was het tempo van hun spel. Modrić liep als de wind, hij heeft iets eigens, volgens mij komt dat omdat al zijn acties naar voren zijn gericht, er zit geen enkele defensieve gedachte in hem. De bal veroveren, naar voren spelen, en alles moet snel gaan. Ik had het gevoel dat de Kroaten op de toppen van hun kunnen speelden, dat ze de hele tijd maximaal presteerden, en dat er niet meer in zat. Zelfs toen ze na elf minuten de leiding namen en veruit het beste van het spel hadden, geloofde ik niet dat ze zouden winnen, het Braziliaanse team straalde een zekere rust uit, het bezeten, bijna manische spel van Kroatië werd schijnbaar langzaam onschadelijk gemaakt door een ploeg die in de eerste plaats solide is, maar die ook een uitgebreider repertoire heeft. Ik lette speciaal op Luiz Gustavo en Paulhino. Paulhino speelde een slechte wedstrijd, hij was bijna nergens bij betrokken – ik weet eigenlijk helemaal niet wat hij kan, want de keren dat ik hem heb gezien bij Tottenham, speelde hij altijd onzichtbaar – terwijl Luiz Gustavo schitterde, hij deed alles goed en bracht de hele tijd rust in het spel. Absoluut niet spectaculair, absoluut simpel, maar foutloos, stabiel, evenwichtig. Hoewel Oscar goed was gisteren – hij had een paar zeldzame dribbels in de kleine ruimte tegen drie man, die hij zowaar uitspeelde – en hoewel Neymar bij tijd en wijle excelleerde, is er toch iets met dit team waardoor ik niet geloof dat ze het tot de finale brengen. Ze hebben een geweldig centraal verdedigingsduo, maar de backs, Alves en Marcelo, zijn niet de meest betrouwbare verdedigers ter wereld, vooral Alves liet zich gemakkelijk passeren. Ze hebben een goed verdedigend middenveld, maar zijn Neymar, Oscar, Hulk en Fred werkelijk goed genoeg om dit team naar de finale te loodsen? Denk aan wie Argentinië op die posities heeft: Di Maria, Higuaín, Messi en Agüero …

Ik was voor de Kroaten, maar had al snel door dat ze het niet zouden redden, en toen viel ik in slaap! Het was onmogelijk om mijn ogen open te houden. Het was half elf, de kinderen waren nog op, maar hoewel ik al maanden naar deze wedstrijd had uitgekeken, en hoewel ik mijn uiterste best deed – ik ging de hele tijd verzitten en probeerde me te concentreren – was ik rond de dertigste minuut vertrokken. Toen er nog vijf minuten te spelen waren, werd ik wakker. Ik zag de doelpunten in de uitzending na de wedstrijd, slaapdronken, en ging naar bed, alweer in een stil, donker huis. Ik begin me af te vragen of ik geen narcolepsie heb … Maar het is gewoon een jetlag, en verder ben ik waarschijnlijk behoorlijk overwerkt. Ik ben net drie weken op promotietour geweest voor mijn boek, niets is zo vermoeiend voor de geest als dat – en het is mijn geest die uitgeput is, die wil slapen.

Gisteren werd ik om half vijf wakker door Anne, ze lag naast me in haar ledikantje te brabbelen. Ik verwarmde wat melk voor haar, daarna ruimde ik de keuken en de woonkamer op terwijl zij tevreden in haar bedje lag – we hebben een huishoudelijke hulp die één keer per week komt, en dan mag het hier geen zwijnenstal zijn. Om half zeven maakte ik de andere kinderen wakker, het was hun laatste schooldag en het was relatief gemakkelijk om hen tot actie aan te zetten. Eerst Heidi en John, die ik naar de buitenschoolse opvang breng, een paar honderd meter hiervandaan, ik neem dan tegelijkertijd die sullige hond van ons mee, en Anne in de kinderwagen – daarna Vanja, die een half uur later de bus neemt. Toen dat achter de rug was, ruimde ik verder op, kookte flessen uit en mengde de flesvoeding, voor de oppas – ik heb haar twee dagen ingehuurd om tijd te hebben om dit te schrijven – en toen zij en de huishoudelijke hulp er waren, ben ik hiernaartoe gekomen, naar het huisje naast ons woonhuis dat ik als werkkamer gebruik, en heb een paar uur gewerkt. Wat doet dat met mijn gemoedstoestand? Twee vrouwen die voor mij werken? Nee, Fredrik, dat geeft me nog geen gevoel van verbondenheid met de arbeidersklasse. Om half twee haalde ik Linda op van het station in Ystad, ze is twee dagen in Helsingborg geweest, we deden wat inkopen en toen nam ze Anna over, terwijl ik een uurtje ging drummen – over het waarom misschien later meer – tot de kinderen thuiskwamen. We aten warm, Linda had vis klaargemaakt, en daarna reden we naar school, het was de bedoeling om eerst te socializen – we kwamen opzettelijk te laat – en vervolgens in de kerk het jaar af te sluiten. Alles bij elkaar duurde de afsluiting drie uur. Misschien zijn er een paar opa’s en oma’s die zo trots zijn op hun kleinkinderen dat ze het geweldig vinden om hen in de kerk te zien en de tijd vergeten, maar negenennegentig procent van de ouders had die vluchtige, rusteloze blik in de ogen die je normaal gesproken alleen achter de tralies in de dierentuin ziet. Gelukkig begon Anne te krijsen, dus ik kon naar buiten, reed haar ongeveer een uur rond in de kinderwagen, over het kerkhof, terwijl ik rookte, grafstenen bekeek en de vergankelijkheid van het leven overpeinsde.

Vanmorgen zorgde Linda voor Anne, dus ik sliep tot half zeven, ontbeet en ging naar mijn werkkamer, waar ik het laatste uur van Brazilië-Kroatië in de herhaling zag. Ik kende de uitslag al, maar wist niet hoe onrechtvaardig die was – Brazilië verdiende het wel te winnen, maar het tweede doelpunt, waar iedereen het vandaag over heeft, was een klassieke, ouderwetse blunder van de scheidsrechter. Fred versierde een penalty, Neymar werkte de bal ternauwernood voorbij de keeper en Brazilië kreeg zijn droomstart.

Zodra Neymar de bal heeft, gaat het publiek uit zijn dak. Geeft dat niet aan dat het publiek bestaat uit een stelletje meelopers, die geen verstand hebben van voetbal, maar vooral de ster verafgoden? Dat gevoel kreeg ik tenminste. Het was wel indrukwekkend toen de muziek bij de laatste strofe van het volkslied werd weggedraaid en alleen het gezang van het stadion, de zestigduizend-en-nog-wat mensen, opklonk. De Zweedse commentatoren zeiden dat ze kippenvel kregen, maar dat komt omdat sport en Brazilië uitzonderingsgebieden zijn, plaatsen waar het Zweeds-zijn niet geldt, want normaal gesproken, mijn Zweedse vriend in Brazilië, is zo’n blij, nationalistisch zingen iets wat de Zweden niet kunnen of willen begrijpen. Dat weet ik als Noor, na dertien jaar in deze monarchie met dubbele moraal.

Ik heb vandaag ook naar de serie over oude, Braziliaanse voetbalhelden gekeken die ze gisteren tijdens de rust vertoonden. Het was de beurt aan Sócrates. Toen herinnerde ik me dat Brazilië ook in 1982 zo uitzonderlijk was, met Zico, Sócrates en Eder, onder anderen.

Zo veel nostalgie, zo’n groot verlangen naar iets wat voor altijd verloren is. Terwijl we toch midden in het leven staan, en dat het enige is wat we hebben en het naar alle waarschijnlijkheid geenszins slechter is dan datgene wat we ooit hadden, en terug willen.

Is dat niet merkwaardig? Over twintig jaar zal een hele generatie dertigers terugverlangen naar deze zomer, die waarin we ons op dit moment bevinden, en de tv-beelden waar we nu naar kijken, zullen omgeven zijn met een heel eigen aura en mystiek.

Nu zijn dat gewoon televisiebeelden.

Een van mijn favoriete boeken is De wereld van gisteren van Stefan Zweig, waarin hij zijn jeugd beschrijft in de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie tijdens de eeuwwisseling, in die voor ons oude, vreemde wereld die met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verdween. Hij beschrijft hoe niet de jeugdigheid het ideaal was, zoals nu, maar de middelbare leeftijd, het rijpe – zodat alle jongens hun best deden er oud uit te zien, ze cultiveerden buikjes, baarden, droegen een bril en liepen met een wandelstok. Hij beschrijft ook hoe ze op het gymnasium idolaat waren van kunst – van muziek, vooral Mahler, van poëzie, Rilke was de grote dichter – ongeveer op dezelfde manier waarop wij idolaat waren van popmuziek. Maar het interessantste is zijn beschrijving van de tijd vlak voordat de oorlog uitbreekt. Niemand weet wat hem te wachten staat, het is al langere tijd vrede geweest en de oorlogen die in het verleden waren gevoerd, waren allemaal beperkt geweest, hadden zich afgespeeld tussen soldaten, niet tussen burgers. De zomer is warm en heeft een zekere diepte, iets eeuwigs, denk ik, iets voldaans en traags. De oorlog die zich aankondigt, maar waar niemand kennis van heeft of de omvang van kent, is gewenst, al was het alleen maar omdat hij een verandering in zich draagt; er staat iets te gebeuren. Het is spannend en het is romantisch. De mensen hebben een voorstelling van een wereld die alleen maar betrekking heeft op kopen en verkopen, op nuttig en aangenaam, vrede en rust, en plotseling doet zich de kans voor in actie te komen, heldenmoed te tonen, roem te verwerven. Maar hier wilde ik niet naartoe, mijn punt is simpel: we weten nooit wat er kan gebeuren, alles kan van de ene op de andere dag worden omgegooid. Uiteraard privé, plotseling sterft er iemand van wie we houden, of plotseling laat iemand ons in de steek, maar ook collectief. Toen afgelopen voorjaar het conflict tussen Oekraïne en Rusland oplaaide en Poetin de Krim annexeerde, met het argument dat er Russen wonen, moest ik, zoals iedereen, denken aan de annexatie door Duitsland in de jaren dertig, die vanuit een vergelijkbare argumentatie plaatshad. Begin dit jaar ontmoette ik een Amerikaanse journaliste, ze werkte voor The New York Times en vertelde me over de huidige situatie van de joden in een van de voormalige Oost-Europese landen, ik geloof Hongarije, waar ze openlijk worden getreiterd. Velen van hen zijn inmiddels geëmigreerd. De drempel voor wat je wel of niet kunt zeggen over joden is verlaagd. De vraag die zij zich stellen, is: wanneer weet je of de grens is bereikt, wanneer moet je vertrekken? Voor alle joden in de jaren dertig in Duitsland, en ook voor andere Duitsers trouwens, gold dat ze niet wisten wat er stond te gebeuren. Zo’n Duitse jood was Victor Klemperer, ik heb eerder over hem geschreven, maar ik doe het opnieuw, want het is zo onwaarschijnlijk dat hij probeerde alles op een zo positief mogelijke manier te interpreteren, op basis van hoe het daarvoor was geweest.

Eén ding is zeker: gebeurt zoiets weer, dan niet in dezelfde vorm. Het zal zich voordoen als iets wat we niet kennen en niet kunnen voorspellen. Daarom is het heden altijd onschuldig, het heeft altijd iets naïefs en onwetends over zich. Wanneer de tien-, vijftienjarigen van nu vervuld zullen zijn van nostalgie naar deze zomer, die de tv-beelden uit Brazilië in ons verankeren, zullen ze ook iets weten wat wij niet weten: hoe het is gegaan. Wat er daarna gebeurde.

Het is een even vreselijke als fantastische gedachte.

De natiestaat valt uit elkaar, het gebeurt langzaam maar zeker. Wat staat ons te wachten? In wat voor wereld zullen we over twintig jaar leven?

Toen ik onlangs in New York was, dineerde ik met een paar andere schrijvers. Zadie Smith was er met haar man, de Noord-Ierse schrijver Nick Laird, en Katie Kitamura was er met haar man Hari Kunzru. Zadie is Britse, haar moeder komt uit Jamaica en haar vader uit Engeland, Katie is Amerikaanse en heeft Japanse ouders. Hari is Brits-Pakistaans. Ze hadden het over hoe ze hun kinderen zouden opvoeden. Ze hadden het over welke uitingen van Amerikaans racisme te vergelijken waren met de Britse. Het was geen theoretische discussie, het ging over de praktijk, iets wat ze aan den lijve hadden ondervonden. In Groot-Brittannië is het iets van de laatste jaren, de drempel voor wat je kunt zeggen is verlaagd, en de ukip, te vergelijken met de Zweedse nationalistische partij Sverigedemokraterna, is er explosief gegroeid. Onlangs was ik in Hay, Wales, ik verbleef in een hotel en de eigenaar, die me verwelkomde, had het al binnen een paar minuten over immigratie, zonder enige aanleiding. Dat zou vijf jaar geleden ondenkbaar zijn geweest.

Volgens mij gaat dit over wat jij schrijft, Fredrik, over wat er gebeurt wanneer je iemand recht in de ogen kijkt. Er gebeurt zowel iets bij de observant als bij de geobserveerde.

Wat gebeurt er wanneer je mensen niet meer recht aankijkt?

Je beschermt jezelf.

Waartegen?

Precies, tegen het leven zelf.

Het is zo verdomd moeilijk om te leven.

Niets van wat je tot nu toe hebt geschreven, sprak me zo aan als wat je schreef over dat het reëel moet zijn, dat het echt moet zijn, levend, intens, en dat je bent begonnen mensen recht in de ogen te kijken, op een andere manier dan vroeger. Ik snap precies wat je bedoelt. Iets gaat open, het sluit zich niet. Je wilt de wereld openhouden. Je wilt eruit halen wat erin zit. Omdat je weet dat je niet lang meer hebt. Dan is het voorbij. Dan is er niets meer en zal er nooit meer iets zijn. Alleen het nu telt, en het is gewoon nu of nooit.

En toch sla ik mijn ogen neer. Ik verstop me.

Ik begin geen praatje met passagiers in het vliegtuig, ik praat niet eens met mijn buren, en wanneer ik het wel doe, gebeurt dat vanuit de wens dat ik er snel vanaf ben, wat ze uiteraard merken, want mijn lichaamstaal spreekt boekdelen.

In Zweden is ‘arbeidersklasse’ een eervol begrip, er is niets beters voor een schrijver dan te kunnen zeggen dat hij uit de arbeidersklasse komt, hoewel niemand eigenlijk nog weet wat dat betekent of inhoudt. Amper geld, slechte arbeidsvoorwaarden, gezwoeg, weinig kansen – wat is daar nu zo goed aan? Waar is de aura gebleven? De aura zit in de taal, alleen daarin is het fijn om uit de arbeidersklasse te komen. En zoals we weten: hoe hoger de opleiding, hoe gezonder en actiever we zijn, hoe minder tv, hoe beter de voeding, hoe langer we leven. Klassen, dat betekent de bevoorrechten tegenover de niet-bevoorrechten. Degenen die erbij horen tegenover degenen die erbuiten staan. Degenen die zichzelf en hun waarden kunnen uiten, tegenover degenen die dat niet kunnen. Ik weet niet of je de column van Jonas Thente in het dagblad Dagens Nyheter hebt gelezen over de haat op internet, over hoe het komt dat blanke mannen van middelbare leeftijd vrouwen en allochtonen zo sterk kunnen haten, en daar anoniem uitdrukking aan geven? Hij zocht het antwoord in dit simpele gegeven: die mensen staan erbuiten. Ze hebben geen stem, hun mening telt niet, en als die toch wordt gehoord, wordt erop neergekeken. Ook dat is de arbeidersklasse. Ik weet dat je precies hierover hebt geschreven, over die oude arbeidersklassecultuur van weleer die je nog steeds tegenkomt, maar die ook vrouw- en immigrantvijandigheid insluit die misschien alleen maar een uitdrukking is van onmacht. Waardeloosheid. ‘Buitenstaanderschap’, zoals dat in Zweden heet – alweer zo’n eervol woord! Voor mij hangt het allemaal samen, 1914, 1933, 2014. Crises, veranderingen, verschuivingen, nieuwe vijandigheden, nieuwe collectiviteit, onzekerheid. Wat is goed, wat is fout? De geschiedenis zal het uitwijzen, maar die is nog niet geschreven. Nu ligt het nog open.

Ook het voetbal hoort hierbij, want voetbal is toch niets anders dan opium voor het volk? Het is de verdoving, de vlucht, de fictie. Maar het is ook het tegenovergestelde. Voetbal maakt contact mogelijk, je kunt er met jan en alleman over praten. Ook met buren en medepassagiers. Het is dat wat ons bindt, het is een referentiekader. Het spel op zichzelf is misschien triviaal, een tijdverdrijf (of, zoals mijn vriend Geir vaak zegt, een doodverdrijf), maar is goed beschouwd niet alles triviaal? Wat het wk brengt, is plezier, spanning, fascinatie, saamhorigheid. En dat op zich is niet slecht.

En dan tot slot nog een kleine correctie: toen ik schreef dat ik niet van mooie vrouwen hou, bedoelde ik dat niet letterlijk. Ik bedoelde eerder de overeenkomst met Brazilië, dat niet van Brazilië houden hetzelfde is als niet van mooie vrouwen houden. Eten is niet mijn ding, drinken evenmin, maar als het over vrouwen en hun schoonheid of aantrekkingskracht gaat, sta ik aan jouw kant! Ik zou eigenlijk willen dat het niet zo was, want het zorgt constant voor problemen, die duizelingwekkende afgrond tussen wat je wilt en wat je kunt doen. Ach, je kent het. Er zijn mensen die vinden dat je zo niet mag denken, er zijn er zelfs die beweren dat ze zo niet denken, maar zij liegen, dat weet ik heel zeker, alle mannen die ik ken, denken constant aan vrouwen, elke dag vanaf hun zesde tot hun negenenzestigste. Dat is geen seksisme, dat is menselijk.

Alle goeds,

Karl Ove