#

Glemmingebro (Zweden), 11 juni 2014

Beste Fredrik,

Rond het tijdstip dat jij in Rio de Janeiro uit het vliegtuig stapte, was ik op de jaarafsluiting van de klas van mijn oudste dochter, op het strand een paar kilometer hiervandaan, waar we zelf meegebrachte worstjes grilden en een potje slagbal speelden: de derde klas tegen de ouders, onze schaduwen lang in het licht van de ondergaande zon. Het plan was om je rond negenen te schrijven, zodra de kinderen in bed lagen, maar ik ben net een paar dagen terug uit de Verenigde Staten en heb nog steeds last van een jetlag: om half negen viel ik met kleren en al aan in slaap, met de kinderen om me heen, en ik werd pas om half twee midden in de nacht wakker, omgeven door stilte. Plan B was om aan het einde van deze ochtend te schrijven, ik had een nanny geregeld, zoals ze dat tegenwoordig noemen, die zich over onze vier maanden oude dochter zou ontfermen opdat ik kon werken. Anne, zo heet onze jongste, is normaal gesproken nooit lastig – ze gaat om half negen slapen en wordt rond zes uur, half zeven weer wakker – maar uitgerekend vandaag, op het moment dat ik mijn tijd hard nodig had, krijste ze als een bezetene. De nanny kreeg haar niet stil, dus moest ik zelf aan de bak, haar eerst rustig zien te krijgen, dan haar de fles geven en haar luier verschonen – en toen ik haar weer overhandigde, wat denk je? Nieuwe aanval, ze krijste zo hard dat ze rood aanliep en de tranen langs haar wangen biggelden. Ik nam haar weer over en toen ze kalmeerde, nam de nanny haar mee in de kinderwagen. Ze zijn nog steeds buiten aan het wandelen, in de zachte zomerregen. En ik ben eindelijk aan het schrijven.

Uit de brief die jij gisteren schreef, trek ik de voor de hand liggende conclusie dat je een romanticus bent. In elk geval vond ik dat waarover je schreef romantisch. Studietijd in Parijs, met Foucault en Derrida, bijeenkomsten met jonge mensen uit Zuid-Amerika – dan denk ik aan wat Parijs betekende voor de Latijns-Amerikaanse schrijvers, in het bijzonder Cortázar, die er jarenlang in ballingschap leefde en er enkele van de meest fantastische verhalen schreef die ik ooit heb gelezen. Wat je schrijft, wekt bij mij een verlangen daar te zijn, en een gevoel dat het te laat is, dat ik de boot heb gemist. Maar jij bent daar geweest. En je eerste boek is er geaccepteerd – dat is ook romantisch, de jonge schrijver in Parijs. Ik daarentegen ben een protestant in hart en nieren. Ik ben iemand die zichzelf dingen ontzegt, die nee zegt tegen dingen, en hoewel ik graag lees over het weelderige, stomende, extraverte, levendige volksleven, waar het overschot van menselijke aard is, niet materieel of economisch, is dat toch een wereld waarin ik niet kan leven, waarin ik me ternauwernood kan ophouden, ik wend me ervan af, verlang ernaar alleen te zijn, slaag er niet in me een houding te geven tegenover al die gulheid en warmte.

Waarom ik dit schrijf?

Je hebt het misschien al geraden. Brazilië, dat is niets voor mij. Niet het Braziliaanse leven, ofschoon ik het nooit aan den lijve heb ondervonden en alleen maar ken uit verhalen, en evenmin het Braziliaanse voetbal. Toen Duitsland tegen Brazilië speelde tijdens het wk van 2002 in Korea en Japan, was ik voor Duitsland. Dat was ik nooit eerder geweest, en waarschijnlijk zal dat ook nooit meer gebeuren. Maar het was van twee kwaden het minste. Ik zag de wedstrijd samen met mijn broer, in een bar in Stockholm, en toen Brazilië scoorde, draaide hij zich naar mij toe en applaudisseerde demonstratief, alsof hij wilde zeggen: je zit zó fout dat je dát niet snapt.

Dat ik geen partij kies voor Brazilië, geen fan ben van het Braziliaanse voetbal, is een beetje alsof ik zeg dat ik lelijke vrouwen boven mooie verkies. Als ik mag kiezen, neem ik altijd het lelijkste meisje. Of, om een voorbeeld te geven dat niet onmiddellijk als seksistisch wordt opgevat: het is alsof ik zeg dat ik de voorkeur geef aan slechte in plaats van aan goede boeken.

Zo is het niet altijd geweest. Toen ik jong was, wilde ik de wereld ontdekken, ik wilde alles zien, ruiken, horen en proeven. Ik wilde het leven. Ik had plannen om rond te trekken, door Europa, onderweg te werken, een aantal jaren weg te blijven terwijl ik aan de grote roman werkte. Ik wilde mensen ontmoeten, avonturen beleven, verliefd worden, dronken zijn, de wereld met open armen begroeten. Het liep anders, ik ging nooit op reis, in plaats daarvan bleef ik in Bergen plakken – niet in Parijs, zoals jij, evenmin in Latijns-Amerika – wat de opmaat was voor een langzaam proces waarin ik het leven verloochen en dat nu zijn hoogtepunt heeft bereikt, hier, in dit piepkleine dorpje op het Zweedse platteland waar ik woon en waar ik nauwelijks een mens tegenkom en al helemaal geen sociaal leven leid (gisteren op de jaarafsluiting heb ik niemand gesproken). Ik drink heel weinig, ik eet met mate, en geef helemaal niets om eten. Ik heb continu een slecht geweten omdat ik te weinig werk – het is ongepast om niets te doen, dat is lanterfanten.

Daarom roept je brief, die gaat over jong zijn en leven, zulke sterke verlangens in mij op. Maar ik heb de boot gemist, en tijdens het wk-voetbal, dat morgen begint, sympathiseer ik zoals altijd met twee ploegen: Argentinië en Italië. Zoals je weet traditioneel cynische ploegen, in hun beste jaren altijd extreem goed defensief georganiseerd en eerder inspelend op de zwakheden van de tegenstander dan uitgaand van hun eigen kracht. Ze hebben altijd buitengewoon veel kwaliteit, toch laten ze op een of andere manier nooit iets extra’s zien, ze doen nooit iets moois om het mooie, behalve als het iets oplevert. En dat, dat ze het wel kunnen maar zich inhouden, raakt iets in mij.

Mijn eerste betrouwbare tv-herinnering gaat terug tot de zomer van 1978, het wk in Argentinië. Een mensenzee op de tribune, de met confetti bedekte voetbalvelden, Ricardo Villa, Osvaldo Ardiles, Mario Kempes. Ik wist niets van de politieke situatie daar, uiteraard, ik was negen jaar, maar ik was betoverd. Argentinië, de ploeg én het land, stond voor iets sprookjesachtigs. Later is dat sprookjesachtige gegroeid, want ik las Borges, ik las Cortázar – en ik lees nu César Aires – en ik las de Poolse schrijver in ballingschap Witold Gombrowicz. (Zijn dagboeken zijn fantastisch, ze zijn geschreven in Argentinië, en wanneer hij tegen het einde van zijn leven vertrekt naar Parijs, de oude wereld, is het alsof zijn dagboeken sterven, ze missen alle vitaliteit, alle kracht – had hij die dan geput uit zijn leven als balling in Buenos Aires?) Hier zit veel romantiek in, maar het is een andere vorm van romantiek dan ik in jou of jouw brief vind – om de eenvoudige reden dat het Brazilië dat jij omarmt een fysieke waarde in je leven is, je bent daar ontelbare keren geweest, je hebt vrienden daar, je kent de cultuur door en door – je beheerst de taal, hebt Braziliaanse literatuur vertaald in het Zweeds – en, niet in de laatste plaats, je speelt voetbal als een Braziliaan! Brazilië is voor jou het echte leven, het leeft. En Argentinië voor mij? Ik ben er nog nooit geweest, het is maar een droom, een fantasie, slechts verankerd in de boeken die ik heb gelezen. Het is het tegenovergestelde van geleefd, het tegenovergestelde van leven, het is niet-leven en de uiterste consequentie daarvan is het leven verloochenen – ook daarom was de werktitel van mijn romancyclus, die uiteindelijk Mijn strijd zou heten – lange tijd Argentinië.

Morgen begint het wk. Ik verheug me erop. Ik herinner me alle wereldkampioenschappen vanaf 1978: wat ik deed, hoe ik leefde, wie ik was, en hoe de wereld er toen uitzag. Maar ik heb ze altijd alleen maar op tv gezien, nooit in werkelijkheid, en dat wil ik graag zo houden. En dat is het uitgangspunt voor dit boek, toch? Het leven tegen de dood, ja tegen nee, Brazilië tegen Argentinië.

Alle goeds,

Karl Ove