#
Rua Assunção 174, Botafogo, Rio de Janeiro (Brazilië), 11 juni
Beste Karl Ove!
Ondertussen ben ik geland. Wat is die luchthaven- en vliegtuigwereld toch droomachtig. Die vervreemding in de vertrekhallen, iedereen getransformeerd tot niets meer dan een lichaam, net grote stukken vlees in jurken en pakken, en bijna iedereen met een gesloten gezicht. Hoe heeft het zo vanzelfsprekend kunnen worden om voor een trans-Atlantische vlucht op een stoel te gaan zitten zonder ook maar je naaste medepassagiers te begroeten?
Ik las Rubens Figueiredo in het vliegtuig, een schrijver uit Rio die fantastische novelles schrijft die zich afspelen in zinsbegoochelende junglelandschappen, daarna verdoofde ik me met een whisky, drie glazen rode wijn en een slaappil. Ik werd uitgerust wakker en toen, toen pas – na tien uur vliegen – begon ik met mijn naaste buur te praten, een vrouw uit Rio van in de veertig. Eén woord, Karl Ove, een zacht kloppen op een vreemde deur, en de wereld gaat voor je open. Ik heb dat nu al zo vaak meegemaakt en ik vind het geweldig. Ze was met twee collega’s in Moskou en Wenen geweest, werkte in de schoonheidsbranche, had een eigen salon in Rio en plotseling toonde ze mij foto’s van haar zoon, een twintigjarige prof in Cagliari, Italië. Ze omschreef zichzelf als een flamenguista doente (fanatiek supporter van Flamengo) en lachte, en toen ik zei dat ik in Botafogo zou overnachten, zei ze dat ik een taxi kon delen met haar vriendin Patricia, en zodoende – terwijl ik druk in gesprek was met alweer een schoonheidsspecialiste – gleed de taxi de Rio-ochtend in, door het donkere, arme, noordelijke Rio, vochtig en grijs onder dikke regenwolken, over een snelweg die me altijd doet denken aan de balas perdidas (verdwaalde kogels), want hier leven aan weerszijden twee bendes op voet van oorlog met elkaar, en naar het schijnt zijn er al vaker mensen in voorbijrijdende auto’s door hun kogels geraakt. Zo sterven in Rio jaarlijks talloze onschuldige mensen: kinderen in hun bed, minnaars in een hotelkamer, moeders op weg naar school, taxichauffeurs die gewoon hun werk proberen te doen.
De gedachte aan de snelle dood is hier dus nooit ver weg.
Ze zetten me af bij een roestige ijzeren poort aan de Rua Assunção 174, waar mijn gastheer me slaapdronken – het was zeven uur toen ik aankwam – verwelkomde. Hij heet Afonso Machado en is muzikant, gitarist, en speelt samen met heel wat grote namen, zoals Chico Buarque en Elza Soares. Bij Afonso heb ik een eigen kamer in een oude villa, ingesloten tussen de jungle, een bergwand, andere villa’s en een paar flatgebouwen.
Ondertussen heb ik hier mijn eigen wereld ingericht, met een bibliotheek, een tv, een cd-speler, boeken, een printer. Wat een gelukzaligheid om waar dan ook telkens opnieuw je eigen wereld en atelier in te kunnen richten. Van hieruit schrijf ik je dus en als ik door het open raam kijk, zie ik een streepje hemel, twee huizenblokken en om de tien minuten een binnenlands vliegtuig dat door de hemel dreunt, en dat heeft ook met het voetbal te maken, want een honderdtal meter verderop ligt het riante stadion van Fluminense fc, en het was ook op dat veld dat Brazilië in 1919 voor het eerst Zuid-Amerikaans kampioen werd, met een doelpunt in de verlenging van Arthur Friedenreich, de mulat die blank wilde zijn.
Het klikte meteen tussen Afonso en mij, hij heeft een guitige blik, lacht altijd, heeft een warme uitstraling en, zoals zovelen hier, dat typische Rioachtige, dat lakse, ietwat nonchalante, dat niet ironisch of gekunsteld is, maar heel natuurlijk. Hij zette ontbijt klaar en amper een paar minuten later waren we waar men hier zo vaak belandt: in de voetbalwereld. Hij ís Botafogo. Zo wordt dat gezegd. Je bént je ploeg, gewoon fan zijn volstaat hier niet. En toen hadden we het meteen over Garrincha, Botafogo’s beste speler aller tijden. Ik vertelde over de film die Lasse Westman en ik hadden gemaakt over Garrincha’s Zweedse zoon, Ulf Lindberg. Hij vertelde dat hij op tournee was geweest met Elza Soares, die jarenlang een stormachtige relatie met Garrincha had gehad, en over haar stem, hoe ongelooflijk hij die vond, en vindt. En toen vertelde hij, met zijn mond vol, dat zijn vader hem als kleine jongen had meegenomen naar het Maracanã-stadion om naar Botafogo fr te kijken, en dat hij er in 1962 bij was toen Botafogo voor honderdzestigduizend toeschouwers cr Flamengo versloeg met 3-0 in de finale van het toernooi van Rio, misschien Garrincha’s beste match ooit, vergelijkbaar met de opening van de groepswedstrijd in 1958 tussen de Sovjet-Unie en Brazilië in het Ullevi-stadion.
Inderdaad, het klopt wat je schrijft, op een bepaald moment in ons leven zijn we ontzettend ontvankelijk en laten de dingen soms een blijvende indruk op ons na. Het eerste wk dat door jouw poriën drong, was dat van 1978, vandaar je voorliefde voor Argentinië. Voor mij was dat het wk van 1970, toen Pelé het hoogtepunt van zijn carrière beleefde en Brazilië volgens velen de beste nationale ploeg ooit ter wereld had. Maar, en dat is belangrijk, ik ga niet mee met jouw dichotomie, hetzij dit, hetzij dat, dat je ofwel het ene ofwel het andere moet zijn, want vaak blijkt – zoals bij mij het geval is – dat je het allebei bent. Toen ik twaalf was, won Engeland het wk met spelers als Bobby Charlton, Bobby Moore, Nobby Stiles en Alan Ball. Allemaal spelers naar mijn hart, vooral Moore, die in mijn ogen heel mannelijk en knap was en bijgevolg – zo dacht ik toen – ook goed. Ik hield van het Nederlandse voetbalteam, Cruijff en Neeskens, dat waren boodschappers uit hogere sferen. Ik heb een innerlijke cartotheek met grote Duitse voetballers die ik bewonder (Seeler, Beckenbauer, Netzer, Rummenigge, Littbarski en Häßler, bijvoorbeeld) en het Argentinië dat in 1971 won, vond ik ook goed, vooral Kempes’ natuurlijke kracht, hoe hij door de confettiregen stoof zonder dat iemand hem kon tegenhouden, en Maradona, Karl Ove, allemachtig! Er is geen enkele voetballer – behalve Garrincha – die ik meer bewonder dan el pibe de oro, de gouden jongen. Een van de mooiste momenten uit mijn leven was toen ik hem in 1990 in Florence ontmoette, na de achtste finale tussen Argentinië en Brazilië, die hij had beslist met een geniale dribbel op het middenveld voor hij de bal naar Caniggia passte. Ik zat op de eerste rij tijdens de persconferentie en was volledig door hem ingenomen: zijn intelligente blik, zijn snelle antwoorden, zijn nederige houding tegenover de verslagen tegenstanders. Toen het voorbij was, stond hij op en plotseling hoorde ik mezelf zeggen: Diego, por favor!, waarop hij, die in Italië zo veel haat en achterklap over zich heen kreeg, zich omdraaide, naar me toe kwam en zijn handtekening zette op het schrijfblok dat ik naar hem uitstak. Op dat moment veranderden alle tweehonderd andere aanwezige sportjournalisten net als ik in kleine jongens, en terwijl zij het podium bestormden, ging ik er met het dierbare kleinood dat ik later heb ingelijst, van tussen. We moeten inderdaad een soort polemiek levendig houden rond het voetbal, maar daarvoor zijn Brazilië-Italië, of Brazilië-Engeland/Duitsland wel beter geschikt als elkaars tegenpolen, de wedstrijd van 1982 in Barcelona (Italië-Brazilië, 3-2) zegt eigenlijk alles over die tegenstelling tussen ‘het Braziliaanse’ (wat dat ook moge zijn) en ‘het Italiaanse’ (wat dat ook moge zijn).
Vanavond ga ik ergens in Botafogo dineren met Afonso, en als ik denk aan wat jij schreef over eten, drinken en vrouwen, krijg ik toch een beetje hartzeer, omdat wat je schrijft in schril contrast staat met alles wat ik daarbij voel: ik hou van eten en drinken en soms voel ik, bij een rijkelijk gedekte tafel in het gezelschap van goede vrienden, of in een steakrestaurant, zoals Porcão hier in Rio (tegen een vaste prijs kun je zo veel eten als je maar wilt), dat ik geen mens ben maar een soort vleesetend wezen, dat ik één wil worden met wat ik eet, een stille extase (thuis zeiden Marianne en de kinderen dat ik een soort brommend geluid maak als ik in die toestand ben), die ook terug te vinden is in mijn relatie tot wijn, bier en sterkedrank, dat ik voortdurend verder wil, dieper, binnen in iets anders, groters – dionysisch? – en wat je schrijft over vrouwen begrijp ik ook niet. Ik bedoel, ik begrijp het wel, maar bij mij is het net andersom. Als een knappe vrouw de kamer binnenkomt waarin ik mij bevind, gaat er een schok door me heen, dat gebeurt vaak, en het is niet zoals bij Jorge Amado, die met alle vrouwen ter wereld naar bed wil, maar een soort bewondering voor schoonheid, het plezier om heel even het privilege te hebben om van het raadsel van de schoonheid te mogen genieten. Aangezien dat allemaal taboe was, protestants taboe, in de maoïstische (lees: hyperprotestantse) jaren zeventig, had het gekund dat ik op een dag in een soort impuls om alle uitingen van het eros in mij te beteugelen, veranderde in een op alle vlakken geslachtsloos en verlicht wezen waarvan alle menselijke activiteit gereduceerd was tot argumentatie en dialectiek. O jee!
Hier sluit ik af voor vandaag, beste vriend. Nu is het tijd voor Copacabana. In het beste geval wordt het voetbal, of voetvolley, met een paar kameraden. Anders wordt het gewoon een snelle duik, gevolgd door een of twee caipirinha’s.
Warme groeten, Fredrik