Dick.

Ik veins conservatorinteresse in Billy’s olieverfschilderijen. Iedereen is in gesprek gewikkeld terwijl de oude vrijster met de dikke kont de kunst bekijkt. Het is dat moment van de avond waarop je denkt dat je in het konijnenhol tuimelt en als er niet snel iets aan verandert, word je stapelgek. Waar zat ik met mijn gedachten? Billy is me aan het koppelen, h a!

Hoewel ik weiger haar kant op te kijken raspt Julia’s lachsalvo in mijn binnenoor, sijpelt mijn hersenen in en stukje bij beetje omlaag tot waar ik mijn sluitspier voel samentrekken. Dick Davenport keert niet terug met de champagne, dus ga ik zelf op weg naar de keuken. Onderweg hoor ik het refrein: ‘Ik ben uitgehongerd’ en ‘er zou hier toch iets te eten zijn? ’ Het enige eten dat ik tot nu toe heb gezien zijn kommen met nootjes en olijven op de antieke bijzettafeltjes.

Een trage, dwingende, dronken stem zegt: ‘Gofdomme, Dan, Dan, doemedinnieaan. Dakkunjenouniemake, vanavond niet. We hebbenutterlaternogover. Nee! Nee, je mag me fnavond niet laten zitten. Alsjeblieft. ’ Als hij mij ziet legt Martin een hand op de hoorn, buigt om de blankhouten post van de keukendeur en verandert van tactiek. ‘Het feest is in volle gang en het loopt uit de hand, man. De petits fours zijn tot chips verbrand, de crostini’s zijn geroosterd, de tapenades beroerd. Snet schoensmeer. Oesters! Krijg de klere met je oesters. Ik ga al die klotedingen niet in mijn eentje kraken! Jij bent een topkraker, sjeriejeus, niemand kan zo kraken asjij, ha, ha, ha! ’ Martin giechelt wanhopig, alsof het net tot hem is doorgedrongen dat wie dit ook is - ongetwijfeld zijn geliefde en zakenpartner - hem nu definitief heeft gekraakt. ‘Ik kan ook helemaal niet kraken! ’

Ik klop Martin op zijn schouder en playback: ‘Ik help je wel. ’

‘Wacht even. ’ Hij legt zijn hand op de hoorn en kijkt me aan. Ik zie tranen opwellen in zijn ooghoeken. ‘Wat? Geef me eens een tissue. ’

Ik pak een doos tissues van het aanrecht, trek er eentje uit en geef hem die aan. Ik zeg: ‘Ik ben kok. Ik kan kraken. ’

‘Koelkast, ’ zegt hij voordat hij zich weer richt op zijn instortende leven.

Ik leg drie zilveren dienbladen vol met geplet ijs. De oesters zitten in zakken die op netten lijken. Ik haal een theedoek van de beugel aan de koelkast en kies een kort mes met een dik handvat uit de collectie in Billy’s messenrek. Billy heeft natuurlijk een ideaal oestermes, al weet ik vrijwel zeker dat hij het nog nooit heeft gebruikt. Het ziet er gloednieuw uit. Billy kookt nooit.

Bobby Flay heeft me op een feest in het huis van Bruce en Eric Bromberg in East Hampton het geheim van kraken geleerd. Ze zijn nu enorm, Bruce en Eric met Blue Ribbon et al. En Bobby met Mesa Grill et al., nieuwe kookboeken en een televisieserie. Ze hadden me aan het werk gezet aan een enorme vierzijdige grill die ze in de achtertuin naast een spit hadden gezet waar een cuchinillo (jonge big) werd geroosterd en steeds donkerder roze kleurde. Ik had toen geen flauw benul wie Bobby was en we stonden zij aan zij te werken, keerden pepers en uien, courgettes, pompoen, zwaardvisbiefstuk en New York Strips. Ik was net klaar met Cordon Bleu en dacht dat ik heel wat voorstelde, commandeerde Bobby als een roodharig stiefkind rond. Hij ging er heel aardig mee om. Slikte mijn poeha en hield de andere grillkoks voor dat ze naar de chef moesten luisteren. Zoveel pret had ik nog nooit met koken gehad; nu hoorde ik erbij! Toen ik besefte wie Bobby Flay was, ging ik dood. En vervolgens dacht ik: Wauw, wat was die cool. Hij heeft geen moment op zijn strepen gestaan of me het gevoel gegeven dat ik niet wist waar ik mee bezig was. Hij liet me de baas spelen. Volgens mij kun je dat pas als je echt top bent. Dan hoef je geen anderen af te zeiken om je beter te voelen.

De truc van kraken is dat je de rand van je mes in het scharnier van de oester moet zetten om hem losser te maken en dan snel de punt in de zijkant steken en hem open wrikken. Simpel. Nadat ik jarenlang de punt van het mes in de barst aan de voorkant had gezet en er alleen maar schilfers vanaf kreeg, vond ik deze methode verbluffend. Oesters kraken vinden mensen altijd indrukwekkend, domweg omdat ze denken dat het moeilijk is.

Ik begin aan het tweede dozijn, leg ze netjes in het geplette ijs en garneer ze met gekrulde limoenplakjes. Martin snuft en mekkert op de achtergrond en ik hoor Billy’s stem naderbij komen. ‘Ik vermoord haar als ze hier is - Nou, kijk eens wie we hier hebben! ’

Julia komt in heel haar gebruinde pracht op me af en zet en passant de hele omgeving in de Chanel No. 5. ‘Popje! Wat ben je aan het doen? ’ Nadat ze me deux bises heeft gegeven, zie ik haar blik over me heengaan. Zonder een greintje subtiliteit, zegt ze: ‘Werk je inmiddels in de patisserie? ’

Mijn oren beginnen te jeuken.

‘Heb je gebak gegeten? ’ Ze schijnt verbijsterd door hoe ik eruitzie.

Akkoord, ik ben misschien wel vijftien pond aangekomen sinds we elkaar voor het laatst hebben gezien. Ik ben geen krappe 38 meer, maar een ruime 44. Ik grijp het korte kraak-mes met de dikke handgreep en zie dat mijn knokkels wit zijn. Ik wil niet dat ze merkt hoezeer ze me kwetst, wil niet reageren, maar kan er niets aan doen. Als het kind dat ik niet meer wil zijn vraag ik op een toontje dat naar ik vrees de ernst van de belediging verraad: ‘Zie ik er dik uit? ’

Julia schudt haar hoofd treurig, besluit dat discretie geboden is en buigt zich naar mijn oor. ‘Volgens mij weten we het allemaal best wanneer ons gewicht niet ideaal is. Ik voel een pondje extra als een blok aan mijn lijf hangen. Ik heb een geweldige nieuwe trainer, maar ik denk niet dat jij die kunt betalen. ’

‘Vast niet. ’ Ik ben nog geen vijf minuten in de nabijheid van mijn moeder en schiet al afgronden van zelfhaat in die ik nooit had voorzien.

‘Ik geloof trouwens ook niet dat dat de meeste flatteuze kleding is, ’ zegt ze, en inspecteert me met langgerekte hals. ‘Rokjes zijn ideaal camouflagemateriaal. ’

‘Bedankt Julia, dat zal ik onthouden. ’

‘Je hoort je tussen de mensen te begeven. Een jonge vrouw hoort niet in de keuken te staan op een feest met zoveel beschikbare mannen! ’ zegt ze met onoprecht optimisme.

Zo moet ze ook zo ongeveer hebben gedaan toen ze echtgenoot nummer twee het jawoord gaf, de schitterende polospe-ler. Wie zou er, ook als ze niet stuk voor stuk homo waren geweest, met mij hebben willen omgaan?

Vervolgens, op zachte toon: ‘Billy heeft me verteld dat hij hier een man voor je heeft. Heb je Dick al ontmoet? Hij is reuze charmant. Ik wil dat je dat mes neerlegt, jezelf opfrist, misschien wat make-up opdoet en meekomt. Je mist alle leuks! Ik ga je lievelingsliedjes zingen zodra ik mijn champagne heb bijgevuld. Zijn dat oesters? Laat me er eens bij, ’ zegt ze, Mae West imiterend.

Ik wil dat ze weggaat. Nee, ik wil dat ze dood gaat.

Ik hoor Billy Martin onderhanden nemen en niets bereiken. Ik voel Billy achter me opduiken en hij vraagt: ‘Hoe gaat het ermee? ’

‘Nog maar vijf dozijn te gaan. ’

‘Ik vind het hartstikke rot, Lay. Je zou het echt niet moeten doen. ’

‘Maar het moet. ’

‘Daar kan ik niks tegenin brengen. De inboorlingen begint zich te roeren. ’ Ais een soort nakomende mededeling vraagt hij: ‘En wat vind je van Dick? ’

‘Je zei dat je met hem samenwerkte. ’

‘Met, voor, wat maakt het uit? Staat Benicio del Toro achter me? ’

Ik kijk over zijn schouder en zie Miguel, stralend witte tanden, bruine wazige ogen met zware oogleden. ‘Hoe kom je toch aan al die lekkertjes? Hier, ’ zeg ik en duw hem een blad oesters in handen. ‘Dit ronddelen en over vijf minuten terugkomen voor de volgende. ’

‘Popje, popje, beloof me dat je komt luisteren zodra je klaar bent, oké? Eerder ga ik geen “New York, New York” zingen, ’ zegt Julia en knipoogt naar me voordat ze zich met lang blond dansend haar theatraal omdraait, een geest of spookverschijning imiterend voordat ze als een nachtmerrie oplost.

Ik leg mijn mes neer, was mijn handen en loop het balkon van Billy’s slaapkamer op, dat een schitterend uitzicht biedt op de Hudson, de Palisades, de lichtjes van Midtown en de Upper West Side. Ik steek een sigaret op, inhaleer diep en blaas rook de koude lucht in. Mijn hoofd jeukt, ik sta te roken, krabbel op mijn hoofd en ruik aan mijn vingers. Ik moet eens naar de kapper.

Als ik terugkeer in de keuken haalt Dick Davenport een nieuwe fles Veuve uit de champagnekoeler. Ik negeer hem, was mijn handen onder de kraan, pak een handdoek en begin weer aan de oesters.

'Hé, dat doe je heel handig. Je bent vast echt kok, ’ zegt hij terwijl hij de kurk laat ploppen. ‘Ik heb je nooit een nieuw glas gebracht, zeker? ’

‘Neu, ’ zeg ik, haal mijn adem op en bries quasi teleurgesteld. ‘En nu is het te laat, want ik drink niet tijdens het werk. ’

‘Ik dacht dat alle koks dronken onder het werk. ’

‘Ja, en alle zakenjongens zuipen zich klem tijdens de lunch. ’

‘Ik ben zelf tamelijk dol op de drie-martinilunch, ’ zegt hij sarcastisch. ‘Kan ik iets anders voor je inschenken? Wat Pele-grino of zo? ’

‘Nee, bedankt. ’ Ik begin sneller te kraken en besef al gauw dat ik me sta uit te sloven.

Dick kijkt zwijgend toe en neemt slokjes champagne. ‘Dat doe je heel goed, ’ zegt hij.

‘Dank je, ’ zeg ik, concentreer me optimaal om niet uit te schieten en in mijn hand te snijden.

‘Waar werkje trouwens? ’

‘Tacoma. ’

‘Heb ik veel goeds over gehoord. ’

‘Het eten is niet slecht. ’

‘Misschien kom ik wel eens langs. ’

‘Moet je misschien eens doen. ’

‘Nou, ik denk dat ik maar weer naar binnen ga, als je het goed vindt. ’

Goed vinden? Wat valt daaraan goed te vinden? Ik werk me hier stomweg te pletter omdat ik dat nou eenmaal gewend ben! In tegenstelling tot sommige kwastjesinstapperdragende champagnenippers die hier niet bij name genoemd worden. Nu nadert het ogenblik waarop ik, ondanks het feit dat ik liever oesters sta te kraken in de keuken dan dat ik rondhang met een stel verwaande mediatiepjes, nog steeds wil dat anderen beseffen wat ik doe en het waarderen. Als ik Martin hoor snotteren begin ik te koken. De hele avond is een akelige metafoor geworden voor mijn leven. Nog een dozijntje en je kunt oplazeren.

Als ik in de woonkamer terugkeer, zit Julia verleidelijk boven op de piano, en wordt begeleid door een verwijfde kerel. Ze zingt ‘Memory’, en iedereen luistert bewonderend toe en kijkt vol ontzag. Ze ziet er geweldig uit. Billy staat in een hoekje lieve woordjes te fluisteren tegen Miguel en Lucinda staat naast Dick te kijken als een kat die een kanarie heeft doorgeslikt.

Niemand ziet me wegglippen.

Het is maandag en ik rijd in de kletterende regen over Eighth Street. Ik ben op weg naar Astor Hair - de ‘het kan me geen zak schelen’-kapsalon. Mijn haar is lang, krullerig, slordig en wat maakt het uit als je in de keuken werkt. Ik moet trouwens toch wat vaart in mijn leven zien te krijgen. Eens aan iets anders denken dan dat het niet de goede kant uitgaat.

Ik keten de fiets aan een bordje Niet Parkeren, loop naar

binnen en schud de regen van mijn waterdichte jack. Het is er zo warm dat de ramen beslagen zijn, de plafondlampen verspreiden een witgrijze gloed. Bij Astor Hair hoef je niet te reserveren.

De voornamelijk buitenlandse kappers - mannen en vrouwen - zitten op stoelen verveeld te klagen of in afwachting van klanten tijdschriften te lezen. Bij sommigen zitten er mensen in de stoel en daar staan ze, met hun zoemende tondeuses, te dicht tegenaan. Ik denk: Het is East Village, hoe erg kan het nou helemaal zijn? Ik wil een goedkoop kapsel en ik heb me laten vertellen dat je hier maar twaalf dollar betaalt.

Ik word naar een stoel gebracht waar een vrouw met het naambordje ovid me vraagt wat ik wil. Ik geef haar een foto uit Vogue van een uitgemergelde zwerver met kanariegeel, kort haar. Ik denk dat ik er met dat kapsel misschien heel anders uit zal zien. ‘Weetje zeker dadjedadwil? ’ vraagt ze.

Ik knik.

‘les eel kortja? ’

‘Ja. ’

Met een heggenschaar haalt ze er in minder dan een minuut een centimeter of twaalf af. Er vallen lokken op de grond en op de voorkant van het plastic slabbetje om mijn nek. Daar gaat het allemaal. Ik heb zweterige handen. Ik ben zo opgewonden, zenuwachtig en bang dat ik mijn hart in mijn borst voel kloppen en de geur van angstzweet ruik die onder mijn oksels vandaan walmt. Ovid blijft met haar vingers mijn nek strelen en telkens wanneer ze een bijzonder kietelig plekje raakt trekt er onwillekeurig een spiertje samen en schiet mijn hoofd opzij, waardoor het lijkt of ik een zenuwtrekje heb.

Tegen de tijd dat ze mijn resterende haar weer met water besproeit (hier geen shampoo), is het kort, tot nauwelijks over mijn oren. Ze voert het toerental van de tondeuse op en gaat aan de slag. Hoe meer ze weghaalt, hoe meer ik vrees dat dat plaatje uit Vogue niet tot tiaar artistieke kappersbrein is

doorgedrongen. Ons stijlgevoel verschilt kennelijk, want ik begin er anders uit te zien dan de bedoeling was.

Ze heeft me zo’n coupe bezorgd die opzij kort is en langer van boven. Ik kan wel janken. Ik strompel naar buiten, de regen in, ik ben in de war. Deels vind ik het prima dat mijn haar er helemaal af is. Het voelt anders, licht. Ik krijg er geen genoeg van om mijn hand op en neer te halen langs de zijkant. Zulk kort haar heb ik sinds die Dorothy Hamill in de vijfde niet meer gehad. Maar deels ben ik ook treurig en kwaad. Alsof ik het heb gedaan om mezelf te kwetsen, me nog minder aantrekkelijk en jongensachtiger te maken dan ik al ben. Ik heb geen idee hoe ik er werkelijk uitzie totdat ik die middag de keuken binnenkom.

Pablo en Javier begroeten me net als anders met: 'Hola, como estás, chica? ' maar zeggen niets over mijn haar. Joaquin neemt echter geen blad voor de mond: ‘Schatje, ik geef je het nummer van mijn kapper. Hier moet je wat aan doen. ’

‘Zo erg, hè? ’ Daar was ik al bang voor, maar soms weet je niet hoe beroerd het is voordat iemand je erop wijst.

Vriendelijk zegt hij: ‘Nee, helemaal niet erg. ’ Vervolgens komt hij dichterbij en vraagt fluisterend: ‘Je bent geen pot, toch? ’

‘Nee. ’

‘Dacht ik al. In dat geval wil je er niet zo bijlopen. Dan komt de hele pottenclub je besnuffelen. Je woont er toch vlakbij in West Village? ’

Ik knik. Ik stop het nummer in mijn jaszak en knoop een bandana om mijn hoofd. De hele dienst lang zit ik aan mijn haar te prutsen.

Gelukkig is Noel niet zo grof als anders. Ik heb het van de dagmanager moeten horen, maar hij heeft kennelijk Danny gevraagd of hij zijn grote rode gereedschapkist mocht doorzoeken. Daarin vond hij Javiers mes. O’Shaughnessy heeft hem een slap smoesje op zijn mouw gespeld a la: ‘Zeker per ongeluk uit de vaatwasser gepakt. ’ Ik neem aan dat Noel hem het voordeel van de twijfel heeft gegund, want hij is mise en place aan het doen en lijkt opmerkelijk slecht op zijn gemak.

Uiteindelijk besluit ik geen goed geld achter kwaad geld aan te smijten. Astor heeft mijn haar verknold, dan mogen ze het ook weer in orde maken.

De dag erop ga ik terug en zit ik op de stoel van een vrouw die naar de naam Olga luistert. Ze vraagt: ‘Wie heeft je dit aangedaan? ’ Alsof ze net over me is gestruikeld in een donker steegje.

Ik zie de boosdoener niet, maar herinner me haar naam. Ovid.

‘Grieks, ’ zegt ze en schudt walgend haar hoofd. ‘Is kort. ’

‘Ik weet het. ’

‘Als ik dit in orde maak, zal het nergens langer zijn dan zo. ’ Ze steekt een duim en wijsvinger op en geeft twee centimeter aan.

Ik zeg dat ze alles moet doen om de bovenkant korter te maken, het geheel gelijkmatiger en hopelijk stoerder, modieuzer. Na afloop ziet het er allerminst uit als de coole Vogue-coupe. Meer als een ongelukkige opgeblazen New Yorker in de winter.

‘Da’s het mooie van haar, ’ zegt ze met een grom. ‘Het groeit aan. ’

rv

Die lucht van verschaald bier ruik je twee straten verderop. De trottoirs in de buurt van de slachterij zijn glad van het vet van dood vlees. In de winter, als het vet opvriest, wordt het bloedlink.

De Hogs zit vol. Zo was het vroeger niet. Toen hij pas open was, zat het er zelden vol. Er was zelfs een zaal waar je bij de jukebox de two-step kon dansen. Daarna is hij ontdekt en nu houdt een roodfluwelen koord een rij mensen die naar binnen wil tegen. Zinc, de 300 pond zware Harleyrijdende uitsmijter kent me en trekt het koord opzij en houdt tegelijk de menigte tegen.

In een hoek zit een stel motorrijders ‘God Bless America’ te zingen. Micky, de barman, draagt een strakke spijkerbroek en een korset en danst boven op de bar op ‘These Boots Are Made For Walkin’. ’ Ik ben aan de late kant. Ik wil dronken worden. Snel. Dina staat al aan de bar met een flesje Bud. Als ze niet werkt duikt ze graag de achterbuurt in. Voor haar geen chique dure drankjes. Ze legt een arm om mijn schouder, zoent me op mijn wang en zegt met een zware bieradem: ‘Moet je die bink aan het uiteinde van de bar zien. ’

Er zit een vent met slonzig blond haar, een honkbalpet en gezichtsbeharing van enkele dagen stilletjes te broeden. Ik kan niet bepalen of ik het een bink vind of niet. Ik knik.

‘Wil je kennis met hem maken? ’

‘Nu niet. ’

‘Wat scheelt je toch? Ik dacht dat je pret wou maken. ’

‘Wil ik ook. En da’s vanavond zonder mannen. Ik ga trouwens naar San Francisco verhuizen. ’

‘Wat zeggie nou? ’ Ze heeft haar arm geheven, de fles klaar om er een slok uit te nemen, maar stopt halverwege de beweging. ‘Niet doen, ’ zegt ze, schudt haar hoofd en neemt een slok bier. ‘Shit, hij kijkt deze kant op. Hij kijkt naar jou! Niet kijken, niet kijken. ’

‘O, alsjeblieft. Ik heb overal in de stad vrouwen in damestoiletten aan het schrikken gemaakt doordat ze denken dat ik een vent ben. Mag ik alsjeblieft wat drinken? ’ vraag ik en haal een pakje sigaretten tevoorschijn.

‘Micky! ’ roept Dina. ‘Een Cuervoborrel en een Bud! ’

Micky springt in één atletische beweging achter de bar en binnen enkele seconden heb ik een glas tequila in handen. Di-na heeft er al een voor zich staan. Ze pakt het beet, klinkt met het mijne en we slaan ze zonder zout en citroen achterover.

Dina is achtendertig en woont sinds vier jaar samen met haar vriend Stan, die fotograaf is. Ik heb hem sinds ik bij Ta-coma werk misschien één keer in de bar gezien. Ik vraag haar of ze het ooit definitief gaan maken, maar zij zegt dat ze nooit wil trouwen. ‘Waarom zou ik het allemaal verpesten? ’ vraagt ze. ‘Zoals het nu gaat is het geweldig. ’

‘Maar wil je dan geen kinderen? ’ vraag ik.

‘Nu niet. En misschien trouwens wel nooit. Je hoeft overigens niet getrouwd te zijn om kinderen te krijgen. ’

‘Ik wil geloof ik liever getrouwd zijn voordat ik kinderen krijg. ’

‘Zo traditioneel, ’ zegt ze en inspecteert haar buiktatoe. Daarna steekt ze haar bier op, klinkt haar flesje tegen het mijne en zegt empathisch: ‘Traditie! ’

Ik begrijp niet hoe Dina zo nonchalant kan doen over dat kindergedoe. Ik vraag haar: ‘Heb je nooit het gevoel dat de tijd wegtikt? ’

Ze lacht me uit en stompt me speels tegen de arm. ‘Waar maak je je zorgen om? Je bent nog maar, nou, vijfentwintig? ’

‘Achtentwintig. ’

‘Achtentwintig! Maak je geen zorgen opoe, je hebt nog tijd zat. ’

‘En jij dan? ’ vraag ik.

‘Ik? Ik maak me geen zorgen. Als het gebeurt, gebeurt het. Ik denk erover om een of twee eitjes te laten invriezen. ’

‘Dat klinkt romantisch. ’

Vrijwel iedereen in de tent rookt. Naast de bar is een hoge pilaar en als je je daar in slingert en je raakt het plafond aan, dan joelt Micky met de zwellende boezem en de slanke taille, gebiedt je je hoofd achterover te houden en giet tequila in je strot.

‘Dat van die flauwekul van verhuizen naar San Francisco -

waar slaat dat op? ’ vraagt Dina en steekt twee vingers op om aan te geven dat ze wel een sigaret zou willen.

‘Niks. Het is gewoon een droom van me. ’

‘Je weet dat ik er drie jaar heb gewoond en ik zit hier niet echt boven mijn bier te janken, of wel? ’

‘Was het niks voor jou? ’

‘Ze zijn er zo verdomd serieus. Echt pc, ik meen het, het vrat aan me. ’

‘Wilde je bomen vermoorden en bij de kkk gaan? ’

‘Ha, ha, ha, ’ zegt ze traag en niet geamuseerd.

‘Wat bergen en een beetje frisse lucht, daar heb ik niks tegen. ’

‘Ga dan naar New Paltz! ’

‘Nee, echte bergen bedoel ik. Ik moet weer in vorm komen, me goed voelen over mezelf. Ik had nooit mijn kop kaal moeten laten knippen. Ik ga kapot aan New York. ’

‘Micky! Hier nog een paar borrels! ’ roept Dina over de hoofden van hete jonge kerels die blikken Pabst Blue Ribbon drinken. ‘Hoor eens, ’ zegt ze en streelt de zijkant van mijn hoofd, ‘ik vind je haar hartstikke leuk, zo. ’

‘Echt waar? ’

‘Ja, echt, ’ zegt ze weinig overtuigend. ‘En ik vind het rot om het je te moeten vertellen, maar het is niet de stad waaraan je kapot gaat. Jij denkt dat je door te verhuizen je hele leven kunt veranderen? Eikels als Noel zul je in San Erancisco ook tegenkomen. Die doen het alleen vriendelijker. Op zijn Califor-nisch. Je hebt daar ook nog steeds met jezelf te maken. ’

Al mijn gedagdroom is extreem roze. Ik krijg een baan waarmee ik helemaal tevreden ben, veel vrije tijd om te gaan wandelen en fietsen in de bergen en uiteraard veel knappe bergjongens. Het zal volslagen anders zijn dan het claustrofobische onnatuurlijke New York met al zijn onvolwassen knulletjes en hun opnaaigedrag. Meestal komt het pas als ik ergens een poosje ben in me op dat je je beroerd kunt voelen in het

paradijs. Grappig dat dat nooit van tevoren bij me opkomt. Het is deels wat Freud ongetwijfeld het ‘groenere grascomplex’ zal noemen.

De jukebox speelt ‘A Boy Named Sue’ en Dina vraagt: ‘Wil je dansen? ’

Ik neem een teug Bud en zeg: ‘Best. ’

Twee kerels die achter ons aan de bar staan zeggen: ‘Wij houden jullie krukken wel bezet. ’

Tegen de tijd dat we een plekje hebben om te dansen is ‘Over The Hills And Far Away’ van Led Zeppelin begonnen. Mooi liedje vind ik dat. Dina en ik dansen tegenover elkaar in onze eigen wereld, lachen zo nu en dan dromerig als we ons hoofd even stilhouden. Dansen is iets wat ik de laatste tijd onvoldoende doe en ik weet niet waarom. De luchtgitaar van Jimmy Page is bevredigend en meezingen met Robert Plant, al die hoge tonen halen, ook.

We zweten allebei als we teruglopen naar onze krukken. De tobber staat naast de mijne.

‘Jezus Mina, vette brok, twaalf uur, ’ zegt Dina vrijwel zonder haar lippen te bewegen voordat ze hem aankijkt, een glanzende wittetandenglimlach ten beste geeft en zegt: ‘Hé, lekker ding. ’

Typisch Dina. Omdat ze een veilige relatie heeft met Stan -die ik, moet ik erkennen, niet zo goed ken maar die me een heel aardige kerel lijkt - kan ze flirten zoveel ze wil en betekent het nooit meer dan dat. Kerels, zeker New Yorkse kerels, kunnen daar goed mee omgaan. Het is alsof ze ruiken dat het haar geen pest kan schelen en dat geeft haar alle vertrouwen. Te gewillig of verlangend zijn is net zoiets als rondlopen met stinkdierparfum.

Hoe onwaarschijnlijk ook, die tobber kijkt niet Dina maar mij aan en zegt: ‘Hoi, ik ben Frank Stillman. ’

‘Layla Mitchner, ’ zeg ik en we staren elkaar glimlachend aan voordat ik eraan denk om te zeggen: ‘Dit is Dina. ’

‘Aangename kennismaking. ’

‘Ik moet even naar de plee, ’ zegt Dina, springt op en loopt richting toiletten.

‘Heel charismatisch, ’ zegt Frank met een knikje richting Dina.

‘Heel, ’ zeg ik en neem een teug bier. Weer een Dina-groupie. ‘En jij? ’

‘Of ik charismatisch ben, bedoel je? ’

‘Nou, dat zie ik wel aan hoe je danst. ’

‘Ik hoopte dat je geen antwoord van me verwachtte. ’ Nu ik hem pal aanstaar zie ik dat zijn ogen helder en geïnteresseerd staan. Hij kijkt scherp, onderzoekend, misschien een tikje gevaarlijk. De schoeninspectie leert me dat hij een paar flink ingelopen zwarte werklaarzen draagt. Sofarsogood.

‘Waar kom je vandaan? ’ vraagt hij.

‘New York, voornamelijk. ’

‘Een echte New Yorker? ’

‘Geboren en getogen. ’

‘Mazzelaar. Ik houd van deze stad. ’

‘Dan kom je hier vast niet vandaan. ’

‘Ik ben opgegroeid in Virginia. ’

‘Je hebt geen tongval. ’

‘Jij ook niet. Ik dacht dat alle New Yorkers klonken als George Costanza. ’

‘Huh. Ik dacht dat alle zuiderlingen klonken als die kerels in Deliverance. ’

‘Touché. ’ Frank drinkt zijn biertje uit, zet zijn U. S. Openpet op zijn achterhoofd en vraagt: ‘Drink je wat van me? ’ ‘Tuurlijk. ’

Frank hoeft maar op te staan en naar Micky te kijken of ze plopt al twee nieuwe Buds open. ‘Alsjeblieft, schat, ’ zegt ze en geeft hem een knipoog. Als hij naar haar glimlacht lijkt hij een beetje op Robert Redford in Butch Cassidy and the Sundance Kid.

Hij neemt een slok bier, grijnst schuin naar me en vraagt: ‘Ga jij vanavond nog in de paal klimmen? ’

‘Ik weet het niet, ’ zeg ik. ‘Jij? ’

‘Ik vind het echt iets voor meisjes, ’ zegt hij met glinsterende oogjes.

‘Ik weet niet of ik er het type voor ben. ’

‘Denk je datje in de paal kunt klimmen? ’

‘Ik weet het niet, ’ zeg ik en peins serieus. ‘Ik heb er misschien wat hulp bij nodig. ’ Eerlijk gezegd ben ik vaker die paal in geklauterd dan ik wil toegeven.

Frank klakt met zijn tong en zegt: ‘Volgens mij is het tegen de regels. ’ Hij wacht even, glimlacht leuk naar me, waarbij er een paar sexy kuiltjes zichtbaar worden en vervolgt dan: ‘Ik vind dat je je ondergoed boven achter moet laten. ’

‘Hmm, ’ zeg ik en glimlach terug, ‘en als ik dat nou eens niet draag? ’

‘Dan moet ik je misschien voor de lunch van morgen uitnodigen. ’

‘Da’s gladjes. ’

‘Ja, zo gladjes ben ik geloof ik niet, ’ zegt hij, op zachtere toon, ‘maar toch wil ik graag met je lunchen. ’

‘Ik zal erover nadenken. ’ Ik mag deze kerel wel. Hij is leuk, onderhoudend, geestig...

Na mijn derde borrel en vierde biertje, flap ik er, vanuit het niets, uit: ‘Ik had lang haar! ’

Frank zegt: ‘Ik vind je haar leuk. Het zit stijlvol, sexy. Ik kan me je helemaal niet voorstellen met lang haar. ’

Goed antwoord. Ik zeg maar niet tegen hem dat ik me met dit korte haar in een ruitjeshemd een houthakker zou voelen.

‘Mijn moeder en zus hebben ook allebei kort haar, ’ zegt hij. ‘Is dat gunstig? ’

‘Ik hou veel van ze, ’ zegt hij.

Later, als er een stilte valt in het gesprek, neemt hij een van

mijn handen in de zijne en zegt: ‘Mooi. ’ Als hij ze beter bestudeert zegt hij: ‘Lange vingers. ’

Ik schaam me een beetje voor de donkere olievlekken in mijn nagelriemen. Ik vertel hem dat ik kok ben en dat ik ze nooit helemaal schoon krijg, hoe hard ik ze ook met een grove borstel schrob.

‘En ze kan nog koken ook! ’ zegt hij, met zijn ogen wijd open, onder de indruk. Hij draait mijn rechterhand om en ziet de halvemaanvormige moedervlek die nooit iemand opvalt. ‘Wat is dit? ’vraagt hij.

‘Een puddingvlek. ’

Hij kijkt me aan alsof hij me gelooft. ‘Echt? ’

‘Nee, het is een moedervlek. ’

‘Je bent net een schilderij, ’ zegt hij, ‘je openbaart steeds weer iets nieuws. ’

Ik staar Frank aan alsof hij dat niet kan menen, en hij lacht en zegt: ‘Wat? Ik meen het. ’

‘Handboek voor de versierder? ’ vraag ik.

‘Je moet het niet allemaal als het woord van god beschouwen, maar het is verrassend handig, ’ zegt hij en streelt met zijn vinger over de koffieverkeerdkleurige plek.

Frank draagt een paar zilveren ringen aan zijn vingers en de nagels aan zijn rechterhand zijn een beetje uitgegroeid, ‘Voor plukken, ’ zegt hij.

‘Niet van snottebellen mag ik hopen. ’

‘Dat ook, maar ook aan de snaren van mijn gitaar, ’ zegt hij en tikt met zijn pinknagel tegen de zijkant van zijn rechter-neusgat.

Flanellen mouwen, opgetrokken tot boven zijn lange onderhemd, halverwege zijn onderarm, die er sterk, gespierd uitziet, met kloppende aders en een half zichtbare tatoeage.

‘Wat hebben we hier? ’ vraag ik en wijs op de tatoeage.

Hij duwt zijn mouw verder omhoog en zegt: ‘Nova Zem-bla. ’ Als ik de ouderwetse blokletters probeer te ontcijferen, zegt hij: ‘Het is een fictioneel koninkrijk in een boek van Na-bokov. ’

‘Ik vind Pale Fire geweldig. ’

‘Ik vind het geweldig dat jij Pale Fire geweldig vindt. ’

Met deze vent zou het weleens wat kunnen worden.

Vraag me niet waarom, maar dit hele Robert de Niro Cape Fear-gedoe begint me behoorlijk warm te krijgen. Ik stel mezelf voor dat ik arm in arm met hem over de kinderhoofdjes in de buurt van de slachterij loop zoals Dylan op die elpee-hoes, de definitie van hip.

Vanuit het niets vraagt hij: ‘Geloof je in God? ’

‘Ja, ’ antwoord ik. ‘Hoewel ik gezien mijn carrièreverloop nou niet het idee krijg... ’

‘Kreeg je geen beroepskeuze op zondagsschool? ’

‘De joodse school, in mijn geval. ’

‘Met een naam als Mitchner? ’

‘Mijn vader was een Schotse Ier, maar mijn moeders meisjesnaam was Goldfarb. ’

‘Ik wist het wel! ’ zegt hij enthousiast. ‘Ik durf je wel te bekennen dat ik iets heb met joodse meisjes. ’

‘We zijn een maf stel, ’ zeg ik.

‘Precies, ’ zegt hij.

Dina is ervandoor en daar ben ik blij om. Frank pakt twee viltjes van het randje van de bar, haalt een pen uit zijn colbertje van Carhartt en begint zijn gegevens te noteren. Nadat hij me die heeft gegeven, duwt hij pen en viltje naar me toe en zegt: ‘Jouw beurt. ’

Bij het vertrek houdt Frank de deur open en knijpt Zinc in mijn wang. Buiten waait er een ijzige wind vanaf de Hudson de wal op. Frank slaat zijn sterke warm gevoerde arm om me heen en ik pas perfect in de kromming. Ik heb een leren motorjack aan en een onflatteuze grijswollen pet die even modieus is als lelijk. Frank is misschien een tweeëntachtig, een vierentachtig en heeft een soepele tred die zelfvertrouwen en seks uitstraalt. Hij duwt zich tegen me aan, onze benen bewegen synchroon. Zijn haar zit door de war, hij heeft grote bruine ogen en om een voor mij onnavolgbare reden vindt hij me leuk. Kortom, ik zit zwaar in de narigheid.

’s Ochtends lig ik alleen op mijn slaapbank als Jamie haar hoofd om de hoek steekt. ‘Heb ik hier gisteravond een man gehoord? ’

‘We hebben kamillethee gedronken. ’

Haar ogen lichten op en ze gaat op het puntje van de slaapbank zitten met haar knokige knieën onder een witte Hilton-badjas uit die strak om haar bovenlijf zit. ‘En? ’

‘Gepraat. ’

‘Gezoend? ’

Ik glimlach naar haar. Ik ben euforisch. Mijn maag doet de ene radslag na de andere.

‘Lekker? ’ vraagt ze.

Ik steun op één arm. Ik wil niet laten merken hoe enthousiast ik ben, maar ik kan het niet inhouden. ‘Hele lekkere, ’ zeg ik en streel met mijn vingers over mijn lippen.

‘Stoppels? ’

‘Ja, een beetje. Is het rood? ’ vraag ik en buig naar haar toe zodat ze het kan inspecteren.

‘Ziet er hartstochtelijk uit, ’ zegt ze plagerig.

De telefoon rinkelt. Jamie springt overeind en rent de kamer uit. Ik hoor haar zeggen: ‘Momentje alsjeblieft, ’ voordat ze terug komt rennen met de hoorn tegen haar badjas aan, mimend: ‘Dat is hem. ’

‘Hallo? ’ zeg ik terwijl Jamie zachtjes mij n deur sluit.

‘Ik wilde even bellen om je goedemorgen te wensen. ’

‘Goedemorgen, ’ zeg ik. Ik geloof dat ik verliefd op je ben.

‘Ik wilde ook vragen wanneer we weer iets kunnen atspre-ken? ’

Ik voel me net de koningin van Sheba. Ik wil niet te enthousiast overkomen, maar ik wil hem zeggen dat hij meteen moet komen. Ik zou koffie kunnen zetten, wat croissants kunnen halen en dan?

‘Zondagsavonds ben ik vrij. ’

‘Mag ik je mee uit eten nemen? ’

‘Uit eten klinkt prima, ’ zeg ik, terwijl mijn hart pa, pa, pa, pa, pa, pa! doet. Rumba. Als ik me weer op de slaapbank vlij stroomt het ochtendlicht door het raam naar binnen en denk ik aan de foto’s die alle meisjes tijdens hun studie in hun slaapkamer hadden hangen van het onopgemaakte witte bed badend in banen zacht zonlicht. Ik zie beelden voor me met Frank in dit bed, wij beiden warm en tevreden door onze wederzijdse liefde. Als we niet hartstochtelijk in bed liggen te vrijen sta ik in de keuken tarte tatin te bakken, van zachte kruidenboter doortrokken lamsbout besmeerd met rozemarijn te roosteren. Een glaasje champagne? Een kwakje crème fraiche? En kom nou eens hier en geef me een zoen...

Als ik in de spiegel kijk, verbaast het me dat ik een bed-hoofd heb. Het kan er wel mee door. Het ziet er wel tof uit.

Het is februari en het is koud, ongeveer min twee. Ik pak mezelf in, alleen mijn hoofd steekt uit en begin over West Side Highway te rennen. Mijn liezen doen nog steeds pijn van dat ongeluk, dus doe ik langzaam aan, warm langzaam op totdat het geen zeer meer doet. Ik diesel door, luister ondertussen naar Traffic op Q104. 3 die ‘Low Spark Of High Heeled Boys’ zingen op mijn walkman en speel met mijn vrije hand luchtgitaar. Ik doe de lange route, langs de luxejachten in de jachthaven en tot aan het uiterste puntje van Battery Park City waar ik het Vrijheidsbeeld groet en vijftig kikkersprongen doe. Man in de buurt! Ik voel me vrij!

Op het wandelpad glimlach ik naar volslagen onbekenden en die kijken me verbaasd aan. Misschien hebben ze medelijden met me. Misschien weten ze iets waar ik aan weiger te denken momenteel - dat alle stadia van gelukzaligheid van korte duur zijn. Dat alles waardoor je je zo lekker kunt voelen waarschijnlijk niet echt is. Dat denkbeeld bevalt me niet en al snel maak ik me zorgen. Rampscenario’s - hij is getrouwd, heeft een vriendin, is verslaafd, is een obsessief leugenaar, is homo, is niet beschikbaar en zal met me naar bed gaan voordat hij zich terugtrekt in zijn grot der kwellingen, waar hij mijn schedel op pijnlijke wijze tot het formaat van een golfbal zal laten krimpen.

Wat mankeert je? Waarom zo negatief? Het gaat goed. Geniet ervan. Ga erin mee. Een beetje geluk heb je wel verdiend.

Noel roept ons bijeen. Hij is de hele nacht wezen stappen met Yoshi, de Japanse sushi-kok uit East, om de hoek. Yoshi heeft veel energie. Hij loopt altijd te glimlachen ook als je weet dat hij vierentwintig uur aan het brassen is geweest. Hij draagt van die hoge houten Geta-sandalen met dikke witte sokken. Ik heb hem met die dingen aan voorbij zien rennen als een eersteklas sprinter.

‘Er komt vandaag een stagiaire, ’ zegt Noel met een blauw waas op zijn anders gladgeschoren wangen. De gel die er normaliter voor zorgt dat zijn donkerbruine haar het dunne plekje bedekt is afwezig en de ongekamde lokken vallen over zijn voorhoofd. ‘Hij komt bij Pablo en jou in de garde-man-ger. Denk je dat je hem de kunst kunt bijbrengen, Slim? ’

Wat is dat voor veel te jofel gedoe? Ik zeg hem dat ik mijn best zal doen.

De stagiaire heet Jake en Jake neemt een jaartje pauze tussen school en studie om te zien wat er in de kookwereld omgaat. Hij komt uit Minnesota en ziet er helaas niet onaantrekkelijk uit. Hij flirt een beetje met me, maar zo schijnt hij met vrijwel iedereen om te gaan, zelfs met Noel. Hij heeft deze min of meer prestigieuze stage verworven door zijn brief te

larderen met ‘Chef Noel Barger’ en woorden als ‘ontzag’, ‘aanbidden’, ‘kunstzinnig’, en ‘God’. Ik weet het doordat Noel de brief een paar dagen voordat Jake kwam aan ons heeft voorgelezen en waar nodig voor Pablo en Javier heeft vertaald. Om niet te zeer als een k-zak over te komen, heeft hij er nadruk op gelegd dat Jakes dubieuze cv dingen omvatte als ‘manager bij McDonald’s en assistent-hulpkok bij de Black Dog op Mar-tha’s Vineyard in de zomer waarin hij eindexamen deed.

Tijdens mijn saladestapeldemonstratie probeer ik professioneel over te komen, benadruk het belang van het gebruiken van de juiste hoeveelheid zout, peper, vinaigrette en geselecteerde kruiden. Ik schik de blaadjes met goed gewassen blote handen en kijk naar Jake, die zich verveelt - staat te gapen, zelfs, alsof hij liever grotere, belangrijker dingen wil gaan doen.

Het valt niet mee om een salade te maken die blijft staan, Als het alleen mesclun betrof, was dat nog wat. Die blaadjes zijn goed te manipuleren. Je kunt ze buigen en knakken en ze blijven hun vorm behouden. Wat het stapelen van salades zo beroerd maakt is dat Noel per se sla romaine, lollo rosso, andijvie, mierikswortel en veldsla in de melange wil. (De veldsla wordt in hydrocultuur gekweekt en stinkt om een of andere reden als de pest. Ik heb dat Noel onder de aandacht gebracht, maar hij ontkent het bestaan van vieze geurtjes evenzeer als hij ontkent dat garnalen met bleek zijn bewerkt om ze langer goed te houden. ) Probeer maar eens een knapperig blaadje romainesla te plooien of andijvie op zijn plek te houden - het zijn de afvalligen van de torenhoge salade, die zorgvuldige na-plooibewerking behoeven.

Jake is niet in staat perfectie in de saladepresentatie te bewerkstelligen. Zijn salade heeft meer weg van een molshoop dan van een wolkenkrabber en hij loopt te zuchten en doet of heel deze exercitie zonde van zijn kostbare tijd is. Hij vraagt: ‘Wat maakt het eigenlijk uit? Moet het er nou echt zo uitzien? ’

Ik leg als een brave werkbij van Tacoma uit dat het bij Noel allemaal om hoogte draait. Met deze salade is het niet anders. Bietjes worden zo a la julienne gesneden en gebakken dat ze als kleine speertjes uit de aardappelpuree kunnen steken. Ro-zemarijntakjes worden niet gebruikt omdat ze een gerecht kunnen afmaken, maar omdat ze er tof uitzien, uit gesauteer-de filets of mahimahi omhoogprikkend als omgekeerde kerstboompjes.

Jake zegt: ‘Wat stom. Ik moet hem mijn mening maar eens gaan zeggen. ’

Tegen het eind van de week zijn Jake en Noel boezemvrienden. Jong, knap, beïnvloedbaar en behoorlijk zelfvoldaan weet Jake het midden te vinden tussen kontkruipen en aanhankelijk zijn mening geven. Noel ziet Jake liefdevol als een jongere uitgave van zichzelf.

Jake werkt slechts één dienst in de garde-manger voordat Noel hem aan de grill zet en tenslotte aan de sauteerplek. Bij diverse gelegenheden laat hij Jake de leiding overnemen in de keuken, orders verdelen en zijn dierbare knijpflessen beheren.

Dit is niet het verhaal van een getalenteerde rijzende ster. Jake komt nog maar net kijken en lijkt niet zo geïnteresseerd in een loopbaan in de keuken. Hij vertelt me zelfs dat hij zich in het voorjaar gaat opgeven voor bedrijfskunde. Noel en hij lopen een flink deel van de tijd in de keuken te lachen om hun escapades om vier uur ’s nachts in Wo Hop in Chinatown.

Ik besluit dat ik Noels gepronk met zijn kleine vriendje wel aankan. Zijn gebrek aan ervaring en aantoonbaar talent doen er kennelijk niet toe. Hij doet de sauté op de avonden dat O’Shaughnessy er niet is en aangezien we geen souschef hebben, is hij dat. Ik vreet mezelf op. Geduld. Ik moet geduld hebben.

Frank neemt me mee naar 1492, een hippe tapastent aan de Lower East Side. Hij houdt me mijn stoel voor en schuift me aan, iets wat mijn opa met de kerst altijd deed. Dit is ouderwets. Dit waardeer ik.

Hij bestelt een dure fles rioja en we beginnen onze tapas-festijn met borden vol dadels in spek, langoustines in knoflook en boter, chorizo in een soort tomatensaus en een miniatuur Spaanse tortilla (aardappel, ei en ui). Onze medium doorbakken biefstukken worden ons opgediend met een mandje dun gesneden, goudkleurige knapperige patatjes. Ik zie tot mijn genoegen dat Frank van eten houdt - zonder vreemde neigingen of allergieën.

‘Ik had gehoopt dat ze zwezerik op het menu hadden, ’ zegt Frank.

‘Hou je van zwezerik? ’ vraag ik, en mijn hart springt open als ik hem kalfsgerecht hoor noemen.

‘Ik houd van orgaanvlees, ’ zegt Frank en neemt een slok wijn.

‘Ik weet een zaak waar ze geweldige gesauteerde zwezerik bereiden, ’ zeg ik.

‘Jij? ’ vraagt hij, zijn gezicht blij verrast.

‘Ben er dol op, ’ zeg ik. Deze wederzijdse verliefdheid op organen is een gunstig voorteken.

We snijden met scherpe messen stukjes van de biefstukken, stoppen die in onze monden, sluiten onze ogen alsof we dood zijn gegaan en in de hemel beland, kauwen, kreunen en de zoutige, bloederige sappen vloeien onze kelen in.

Frank wil beroemd worden - schijnt zich zelfs koortsachtig te willen bewijzen. Ik begrijp dat wel. De foto op de voorpagina van het eetkatern van de New York Times staat in mijn hersenen gebrand - ondergetekende ten voeten uit, in een witte koksbuis met mijn messen voor me en ogend als een culinaire

femme fatale. De kop? ‘Verlustig je tong’, een onconventioneel artikel over een kookfeeks, door Hunter S. Thompson.

Franks aspiraties zijn niet minder spectaculair. Hij wil de nieuwe Bob Marley worden - een reggaester met, en goddank schiet hij zelf in de lach op het moment dat hij het zegt: ‘een swingende, frisse benadering. ’

‘Ik steun je droom, blanke jongen, ’ zeg ik.

‘Hé, ’ zegt hij en wordt serieus, ‘je hebt me nog nooit horen zingen. ’

‘Klopt, ’ zeg ik, op mijn vingers getikt. Ik wilde hem niet kwetsen.

Maar dan zegt Frank: ‘Ik ben ook manager van een paar anderen. ’

‘Muzikanten? ’ vraag ik.

‘Ja, daar verdien ik de kost mee. ’

‘Cool. Iemand die ik ken? ’

‘Ooit gehoord van Bang Me? ’

‘Nee. ’

‘En Stunner? ’

‘Neu. ’

‘Dat zijn twee bands die min of meer op doorbreken staan. ’ ‘Je doet er dus wat aan, ’ zeg ik. ‘Goed zo. ’

‘Ik ben een beetje een workaholic, ’ erkent hij verlegen.

En, zo valt me op, geen suffe bankworkaholic, maar een scherpe, creatieve, artistieke workaholic. Het soort workaholic dat we allemaal stiekem willen zijn. Op een of andere manier is hij er op zijn zesentwintigste achter hoe hij goed aan de kost kan komen en zijn eigen kunst trouw kan blijven. Hoe langer hij uitwijdt over de plaat die hij met zijn band aan het opnemen is, des te minder prachtig wordt mijn kookloop-baan. Het is een bedrijfstak die vrouwen op hun rug wil zien liggen en niet in de loopgraven tussen de mannen met gezwollen voeten, spataderen en brandplekken.

Tegen het einde van de maaltijd probeer ik te verdringen

hoezeer ik mijn werk haat. Mijn kennismaking met Frank is hoopgevend. Soms, als niets aan je hoop voldoet, wordt het belangrijk om de ware Jacob tegen het lijf te lopen.

We houden boven de tafel eikaars hand vast, drinken zware rode wijn uit kroezen en staren elkaar dromerig aan. Frank vraagt: ‘Geloof je in liefde op het eerste gezicht? ’

‘Meestal niet, ’ zeg ik.

‘Ik ook niet, ’ zegt hij, knijpt in mijn hand en dan, en dan, dan buigt hij zich in mijn richting en kust me op mijn wang.

Wat betekent dat? Betekent het dat hij er niet in geloofde en nu wel en dat hij daarom in mijn hand knijpt en me zoent?

Ik zit helemaal te smelten, maar dit is nog niet alles. Hij is afgestudeerd aan Brown University, heeft een zwarte band karate, skiet, doet aan bergbeklimmen en heeft een motor. Ontbreekt er nog iets? Ik dacht het niet.

‘Mijn vader is met de motor verongelukt, ’ zeg ik omdat ik vind dat hij alles van me moet weten.

‘Echt waar? ’ vraagt hij. ‘Meen je dat? Dat spijt me enorm. Wacht, zit je me te besodemieteren? ’

‘Ik vertel het vrijwel nooit aan iemand, ’ zeg ik.

‘Het spijt me enorm, ’ zegt hij nogmaals. ‘Begrijp me niet verkeerd, maar het is geen slechte dood. ’

‘Ja, ’ zeg ik, ‘als je toch dood moet. ’

‘En dat moeten we allemaal. ’

Hoewel ik aanbied mee te betalen, mag ik van Frank de rekening niet eens zien. De bittere koude tijdens de pittige wandeling naar mijn huis voelen we niet eens. Ik bied Frank een kopje thee aan. Als we met grote mokken kamillethee naast elkaar op de bank zitten, buigt Frank eindelijk naar me toe, neemt me de mok uit handen en zet die naast de zijne op de salontafel. Hij legt zijn hand voorzichtig in mijn nek en kust me op de wang. Ik bloos. Ik voel een golf hitte tussen mijn benen. Frank is teder, zijn zachte lippen knabbelen aan de mijne voordat hij zijn tong tevoorschijn haalt.

Binnen vijf minuten liggen we zodanig op elkaar geperst op de bank te hijgen en zweten dat we spoedig kleding zullen moeten verwijderen - wat ik prima vind - en dan houdt Frank opeens op met kussen. Hij leunt op een elleboog en kijkt me aan terwijl hij enkele tellen niets zegt.

‘Is er iets aan de hand? ’ vraag ik.

Hij schudt zijn hoofd en met een blik alsof hij zijn geluk niet kan bevatten zegt hij: ‘Nee, alles is volmaakt. ’ Hij gaat rechtop zitten en neemt een slok thee. 'Ik vind dat ik weg moet gaan, ’ zegt hij met een pijnlijke blik op zijn gezicht.

‘Waarom? ’ vraag ik verward. Ik bedoel, hier lig ik dan te liggen, overduidelijk helemaal klaar om door te stomen.

‘Ik wil niet weggaan, ’ zegt hij, staat op en trekt zijn colbertje aan, ‘maar ik ben bang voor wat er zal gebeuren als ik blijf. Ik ben dol op je en wil dit niet overhaasten. ’

Ik weet zeker dat ik dit vaker heb gehoord, meer dan eens bovendien en daardoor voel ik me niet begeerd en een tikje onzeker, maar dat geeft niet. Hij kiest voor een evenwichtige, volwassen benadering en het wordt tijd dat ik eens op iemand val die aan andere dingen denkt dan aan zijn penis. Ik neem een slok thee, sta op en breng hem naar de deur. ‘Dat klinkt heel verstandig, ’ zeg ik.

Hij streelt door mijn haar en masseert mijn hoofdhuid met precies de juiste druk. Hij bukt en zoent me lang en hard. Ik ben te gelukkig om te bezwijmen. ‘Ik bel je morgen, ’ zegt hij en wacht op mijn knikje voordat hij zich omdraait om de vijf trappen af te dalen.

Ik ga in de vensterbank zitten bidden, zoals Meg Ryan in een film van Nora Ephron. Als hij naar me kijkt, zijn we voorbestemd voor elkaar. Mijn hart bonst in mijn keel terwijl ik wacht tot ik hem buiten zie komen. Daar is hij, hupt een, twee, drie, vier - het trottoir op. Hij zet twee stappen de verkeerde kant op, wendt zich dan in de richting van zijn huis in East Village, draait zich om, kijkt opeens omhoog, glimlacht en blaast me een zoentje toe.

Vanavond laat Noel me aardappelpuree maken. Het is voor het eerst dat hij me iets helemaal laat koken, een garnituur voor de in gember gebakken karbonades. De aardappelpuree krijgt een gewicht dat zijn werkplek verre overstijgt. Hij vormt het middel waarmee ik kan aantonen dat ik een goede smaak heb, dat ik verdomme de beste aardappelpuree kan maken die Noel ooit heeft geproefd, dat ik werkelijk kan koken.

Ik draai de gepelde en gekookte Idaho’s door de aardappel-molen, een apparaat dat in de meeste professionele keukens voorhanden is. Het is een metalen zeef met een hendel erop die je aandraait en waarmee je de aardappels door kleine gaatjes duwt om ze klein te maken. Ik voeg er zout en boter aan toe zoals mijn Franse culinair docenten me dat hebben geleerd, veel en schaamteloos. Ik vervolmaak de consistentie met warme melk en voeg er naar smaak peper en zout aan toe.

Als ik klaar ben lepel ik de puree met een plastic pollepel in een pan en leg er flintertjes boter op voordat ik het geheel met meer warme melk begiet. Dat moet ervoor zorgen dat er geen korst bovenop komt.

De dienst begint en Jake paradeert door de keuken alsof zijn penis te groot voor hem is geworden. Hij steekt hier een vinger in, neemt daar een snuif van, levert commentaar op ie-dereens mise en place alsof hij er verstand van heeft en geen pikkie is die besloten heeft een paar maanden te klooien voordat hij bedrijfskunde gaat studeren. Hij pakt mijn pan puree, trekt het vetvrij papier eraf en haalt voordat ik er wat van kan zeggen zijn vinger door het volmaakt gladde oppervlak. Als iemand die dure wijnen proeft laat hij zijn tong en lippen een malend dansje maken, pauzeert met zijn ogen ten hemel geslagen voordat hij beslist: ‘Moet wat zout bij. ’

Laat ik hier verklaren dat ik (en de meeste koks en chefs met mij) een zoutfanaat ben. De meeste niet-koks slaan steil achterover van de hoeveelheid zout die ze mij zien strooien over de gerechten die ze, zodra ze ze geproefd hebben, erg lekker vinden. Specerijen zijn zo ongeveer het enige waar ik niet over twijfel. Het enige waarvan ze me niet het gevoel weten te bezorgen dat ik het niet kan. Ik neem Jake de pan uit handen en zeg: ‘Nee, ’ voordat ik de puree nogmaals omroer en gladstrijk.

‘Wat bedoel je met “nee”? ’ vraagt hij en kijkt me aan alsof ik een kind ben dat weigert zijn billen af te vegen.

‘Ik bedoel “nee er hoeft niet meer zout bij”. ’

‘Hoor eens, ik zou niet tegen je zeggen dat er meer zout bij moet als ik dat niet meende. ’

‘Ie hebt recht op je eigen mening, jake, maar ik doe de aardappels vanavond en ik ben het niet met je eens. ’

Noel staat toe te kijken, met gefronste wenkbrauwen en ogen op steeltjes. Zonder een woord te zeggen loopt hij naar de zoutkom, steekt zijn dikke vingers erin, pakt een snuifje ter grootte van de Grote Vriendelijke Reus, tilt het deksel van mijn pan met puree en gooit dat er zonder te proeven in.

Dat is Noels manier om te zeggen: ‘Jij, Layla Mitchner, laat je rondcommanderen door een stagiair omdat jij en je oordeel in mijn keuken van nul en generlei waarde zijn. ’ Het is de ultieme ‘je kan de pot op’.

Ik ben met stomheid geslagen. Er is geen gepaste wijze om te reageren. Ik ben tegelijkertijd op zo’n primitieve manier vernederd, beschaamd en boos dat ik het gevoel heb dat ik lichamelijk ben misbruikt en ik er geen sodemieter aan kan doen. Als ik een kerel was zou er misschien iets in me knappen, zou ik een rood waas voor ogen krijgen en Noel een dreun tegen zijn kanis geven. In plaats daarvan sta ik met mijn mond vol tanden, voel ik de druk in mijn hoofd toenemen, hangt mijn mond open en kijk ik hem ongelovig aan. Ik zou willen dat mijn neus weer begon te bloeden en denk: Zou dit een goed moment zijn om aan mijn stutten te trekken?

Op zijn antwoordapparaat zingt Frank‘I Believe In Miracles’. Hij belt me twee keer per dag om te vragen hoe het met me gaat. Hij nodigt me uit om bij hem te komen eten en ondanks zijn monoloogje over niet overhaasten, weet ik zeker dat we in bed zullen belanden. Julia zou zeggen: ‘Waar is de mystiek? ’ Maar ik ben er de persoon niet naar om het bij kusjes te laten (en zij welbeschouwd evenmin).

Frank bewoont een loft met een grote metalen dienstlift. Ik heb twee hyacinten meegenomen - eentje die geurig heeft gebloeid en de andere die nog dichtzit en wacht op de dingen die komen gaan. Ik hecht een symbolische lading aan de plantjes.

Frank neemt me de plantjes gehaast uit handen, zet ze op de grond, drukt me tegen zich aan en begint wild, hartstochtelijk te zoenen alsof we elkaar in jaren niet hebben gezoend.

Ik wil dat hij me altijd zo blijft zoenen en hoe langer het duurt des te meer moet ik terugdenken aan mijn eerste zweterige tongworstel-ontmoeting met David Edelstein achter in een donkere bioscoop waar we niets hebben gezien van Silver Streak.

Als we elkaar loslaten zie ik dat er nog iemand aanwezig is. ‘Layla, dit is Pepe, ’ zegt Frank met zijn arm rond mijn schouder.

Pepe staat bij het aanrecht met een koffer vol verschillende soorten wiet voor zijn neus. ‘Thai, pittig of gewoon? ’ vraagt Pepe.

‘We waren net wat zaken aan het afronden, ’ legt Frank uit.

Pepe kijkt ons allebei aan en schudt glimlachend zijn hoofd.

‘We hebben elkaar al twee dagen niet gezien, ’ zegt Frank.

Pepe schijnt het te begrijpen. ‘Wil je nog wat roken voordat ik wegga? ’ vraagt hij.

Frank kijkt me aan.

‘Best, ’ zeg ik, blij met iets wat me zal kalmeren.

Frank heeft pasta gekookt met vleessaus en een salade. Er staat een boodschappentas vol lege blikken Ragü onder het aanrecht. Ik heb twee flessen goeie Californische cabernet sauvignon gekocht. Het is zondag en ik wil niet zonder komen te zitten.

Pepe rolt een grote toeter en Bob Marley zingt zachtjes ‘Waiting in Vain’, terwijl ik rondstruin door het riante appartement. Ik kan me niet inhouden en vraag: ‘Hoe kun je je zoiets permitteren? ’

‘De huur is bespottelijk laag, ’ roept hij vanaf de andere kant van de kamer waar hij de saus staat te roeren.

‘Hoe spotgoedkoop? ’ wil ik weten. Het maakt allemaal deel uit van mijn nooit aflatende speurtocht naar hoe mensen kunnen rondkomen in New York.

‘Huurbescherming, ’ zegt hij om het gesprek te beëindigen. Er hangen verschillende olieverfportretten van Frank die stuk voor stuk een bepaald kenmerk van hem overdrijven - op de een heeft hij een bijzonder kromme neus, op de volgende hangen zijn oorlellen tot op zijn schouders. Het zijn geestige en treurige schilderijen. Er hangt een schilderij van een viool in bijlvorm en iets dat eruitziet als een boterkarn gemaakt van prikkeldraad. ‘Heb jij die gemaakt? ’ vraag ik, onder de indruk.

‘Vind je ze mooi? ’vraagt hij verlegen.

‘Ik vind ze geweldig, ’ zeg ik. ‘Vooral de zelfportretten. ’ Ik ben jaloers op zijn kunstzinnige expressie en wou dat ik zelf zo’n soort uitlaatklep had. Toen ik met koken begon dacht ik dat ik op een creatief vakgebied kwam. Maar professioneel koken lijkt meer op een lopende band. Stiekem zweer ik dat ik basgitaarles ga nemen. Ik moet er iets bij gaan doen.

Pepe, Frank en ik staan rond een groot houten hakblok een joint van sigaarformaat te roken. We hebben er pas een achtste deel opzitten als Pepe zijn jas pakt en zegt: ‘Ik moet ervandoor, ’ en me zo redt van de catatonie.

‘Stirritup, little darling, stirritup... ’ Een eettafel is er niet, dus zitten we aan de enorme robijnrode Oriental met kommen pasta op schoot en een grote houten slakom tussen ons in. Ik sla de wijn achterover in de hoop een beetje tot rust te komen, maar de pasta eet ik langzaam en ik geniet van de zoete tomatensaus. Soms kan tomatensaus uit een pot verrekte goed smaken als je verder uitsluitend haute cuisine eet.

Ik heb net mijn mond vol als Frank over de slakom heen buigt, en geduldig met zijn gezicht vlak bij het mijne blijft wachten. Hij laat me nog even kauwen en kust me dan in mijn hals, mijn zwakke plek. Ik krijg overal kippenvel terwijl hij zich al zoenend een weg van mijn hals naar mijn lippen baant. Frank is subtiel, teder en voorzichtig alsof hij me geen pijn wil doen.

Het wordt snel hitsiger. Hij heeft zijn knie in de slakom en er prikt een vork pijnlijk in mijn kont maar we kunnen er geen van beiden mee ophouden. Ik zit al gauw in spijkerbroek en beha, iets wat ik normaal niet draag maar speciaal voor de gelegenheid heb gekocht.

Frank tilt me op en draagt me net als in de film naar de achterzijde van de loft, duwt een gazen scherm op wieltjes opzij om een reusachtig bed te onthullen met griezelig ogende houten pijlers op de hoeken. Dit is niet het onschuldige zonnig witte bed uit mijn studentenkamerfantasie. De lakens en het dekbed zijn mannelijk grijs en die pijlers doen me denken aan bepaalde scènes in Dracula en WutheringHeights.

Hij legt me erop, trekt zijn trui uit en toont me zijn bleke, kale borstkas. Zijn in de war geraakte haar hangt slap op zijn schouders. Hij ziet er een beetje Klaus Kinski-achtig uit -hongerend naar bloed, maar ook sexy, kwetsbaar en bereid om de ander te plezieren.

Hij ritst mijn spijkerbroek los en trekt hem langzaam aan de uiteinden van de pijpen uit alvorens op te staan en zijn eigen broek uit te trekken - geen ondergoed. Hij gaat voorzichtig op me liggen en geeft me overal in mijn gezicht zachte zoentjes.

Dit is het moment waarop ik heb gewacht, maar ik kan me om mysterieuze redenen niet laten gaan. Mijn hersens staan in de hoogste versnelling. Ik heb allerlei verlammende gedachten - wat moet ik als hij mijn manier van zoenen niet waardeert? Of mijn lijf niet? Wat als hij van me walgt? Laat iemand me snel van mijn hersens verlossen!

Als het ondergoed eindelijk uitgaat, zegt Frank niks over mijn Braziliaans gewaxte landingsbaantje en daar word ik zenuwachtig van. Vindt hij het misschien stom staan? Of misschien ben ik niet de eerste klant van J. Sisters die hij mag inspecteren?

Doe niet zo achterdochtig. Denk aan wolken tegen een blauwe hemel, bergen, zonneschijn, zeegezichten. Denk aan aangename dingen, positieve. Hij is duidelijk dol op je, je bent stapel op hem. Je kent hem pas een week, nou en?

Een mannengezicht op die plek is intimiderend, ook op de beste momenten. O, waarom ben ik toch geen vrije geest?

Frank snuffelt daar rond, beweegt zijn tong in feite op de goede plek, maar hoezeer ik ook mijn best doe, ik voel er niks bij. Moet hij misschien wat langzamer? Sneller? Een beetje naar links?

Frank houdt plotseling op en richt zich op het nachtkastje.

Dit is geen goed teken.

Hij haalt er een klein kistje uit.

‘Wat is dat? ’ vraag ik.

Snel en geluidloos haalt hij het plastic van het kistje. ‘Zie je zo wel, ’ zegt hij. ‘Volgens mij is het wel wat voor je. ’

Al snel hoor ik zacht gezoem en steekt Frank met een hoopvolle blik in zijn ogen een kogelvormige vibrator omhoog. ‘Die heb ik voor je gekocht, ’ zegt hij.

‘Echt waar? ’

‘Ja, je zei dat je ervan hield. ’

‘Heb ik dat gezegd? ’ Ik weet vrijwel zeker dat dat niet waar is, maar hij heeft beslist initiatiefpunten verdiend.

Ik ben een wetenschappelijk experiment geworden - Frank drukt op verschillende knopjes die een verschillende mate van druk geven. Hij wil dat ik het naar mijn zin heb, maar de kronkels in mijn hersens geven me in dat het meer gaat om zijn vermogen om mij het naar de zin te maken, dan of ik het zo ook werkelijk voel.

Frank ontmoedigt mijn pogingen tot experimenteren. Hij moet de actieve partij zijn, hij moet de leiding hebben. Ik heb me altijd voorgesteld dat ik daarvan zou genieten. ‘Frank, ’ zeg ik en leg mijn hand op zijn trillende hand, ‘het is best. Je deed het prima zonder. ’

‘Echt? ’ vraagt hij met een weifelende blik. Het gezoem houdt op en hij legt zijn hand op mijn buik. ‘Ik was er niet zo zeker van. ’

‘O ja, ’ zeg ik in een poging te klinken als een meisje dat die dingen luchtig opneemt. Hij hoeft niet te weten wat voor seksueel achterlijk wezen ik ben geworden.

Om tegenwicht te bieden aan wat volgens mij wederzijds ongemak is, gaan we ons wilder gedragen. We zijn atleten die elkaar neerdrukken - zo wild bonken en wrijven dat het ledikant na vijf minuten breekt en het matras met een punt op de grond belandt. We lachen erom. Zijn we soms niet voor elkaar bestemd? Hebben we soms geen pret?

Frank komt klaar. Ik niet. Ik probeer zozeer te ontspannen dat elke vorm van ontspanning onmogelijk is geworden. Er zit een knoop in mijn maag. Ik draai minstens om de minuut met mijn kont om datgene binnen te houden waarvan ik hoop dat het geen vieze wind is. Door die angst haast ik me naar de badkamer met het excuus dat ik mijn tanden wil poetsen.

‘Layla? ’

Frank staat voor de deur. Gejaagd vraag ik me af of ik hem

binnen moet laten. Het licht in de badkamer is fel, het soort licht waarin ieder cellulitisrimpeltje goed tot zijn recht komt. Als ik mijn pathetische blik in de spiegel zie, denk ik: Ik ben niet geschikt voor menselijke interactie. Ik moet gewoon een leuke roedel wolven uitzoeken om mee op te trekken of een berenfa-milie.

‘Momentje! ’ Ik pak een tandenborstel. Er staan er drie in een bekertje naast de wastafel. Ik druk een keurig streepje tandpasta op de haren en vrees dat ik me iets te veel permitteer - wat nou als Frank zo iemand is die er niet tegen kan dat een ander zijn tandenborstel gebruikt. De pot op, denk ik en begin woest mijn tanden te poetsen. De deur zit op slot.

‘Gaat het goed daar binnen? ’

‘Ja. Prima! Poets even mijn tanden. ’

‘Mag ik even komen pissen? ’

Er is geen raam, geen schakelaar voor een ventilator. Terwijl ik met een hand mijn tanden poets, zwaai ik met de andere achter mijn billen en probeer allerlei gewapper om de boel te verdunnen. Ik zou hem kunnen laten wachten, maar ik wil hem niet het idee geven dat ik zit te poepen of te spuiten of zo. Ik wil dat hij me stoer vindt! Ik knijp mijn ogen tot spleetjes, spuug, bid, spoel mijn mond om en veeg hem met een bloe-metjeshanddoek schoon. Dan draai ik de deur open,

Frank staat dromerig te glimlachen. Als hij in het meedogenloze badkamerlicht stapt, zie ik dat allebei zijn armen onder de kleine rode bultjes zitten. Ik gebruik deze onvolmaaktheid om mezelf gerust te stellen. Er staat een tube Pantene haargel op de stortbak van het toilet. Ik stel me voor hoe Frank voor de spiegel zijn haar in model brengt, bezorgd is dat anderen hem zo zullen zien. Dat biedt slechts tijdelijk soelaas.

Ik kruip weer in bed en wil de dekens zo snel mogelijk tot mijn hals optrekken. Ik wil dat alles tussen ons vlotjes en natuurlijk verloopt. Maar ik heb mezelf zo dol gedraaid dat het

volstrekt niet natuurlijk aanvoelt en het gerommel in mijn ingewanden begint opnieuw. Mijn lichaam kom in opstand, maakt geluiden die ik wil onderdrukken al kost het me mijn leven.

Frank komt in bed en slaat zijn arm om me heen. Hij heeft een vredige blik in zijn ogen. Zijn adem ruikt naar rode wijn, wiet, spaghettisaus en sladressing. Waar ruikt mijn adem naar? O ja, tandpasta. Poe.

Als een schildwacht bij mijn eigen lijk wacht ik waakzaam op het verstrijken der uren en luister naar de auto’s en ambulances en brandweerwagens op Second Avenue. Ik stel een heel toneelgezelschap samen uit de schaduwen op muren en plafonds, net als toen ik als klein meisje in het bovenste bed lag in het roze huisje van mijn grootouders in Nantucket. Daar choreografeerde ik toneelstukken van de figuurtjes in de gebarsten verf van het plafond. Ik had Kranige Kruidenier Jimmy, Oude Ingeteerde Oma Krijtje, Dikke Boerenzoon Er-nie. De schaduwen in Franks loft zijn minder vertrouwd. Ze zijn rechter, rechthoekiger, minder organisch, eigenlijk geen echte mensen, meer machines.

Het is een lange nacht.

Om zes uur ga ik zitten en rek mijn armen uit alsof ik nog nooit zo lekker heb geslapen. Alsof het volstrekt normaal voor me is om zo vroeg op te staan. Het bed staat tegenover het aanrecht, en wordt van het raam gescheiden door nog een scherm. Hoewel ik in het donker nauwelijks iets kan zien, wil ik geen licht aandoen om Frank, die zachtjes ligt te snurken, niet wakker te maken.

Bewaart hij zijn koffie in de vriezer? Ja! Starbucks French Roast. Ideaal. Is er een koffiezetapparaat? Nee. Een koffiefilter dan? Nee. Zoeken in keukenkastjes, laden, onder het aanrecht. Klein vergiet met een servet erin werkt ook. Kook water, schenk water voor twee op, zet mokken klaar en wacht, verkleumd en naakt...

Frank wordt wakker van de koffiegeur. Hij richt zich op een elleboog op en zegt: ‘Jij bent vroeg op. Hoe laat is het? ’

‘Kwart over zes. ’

Hij staat op, loopt naar de badkamer en komt terug met een flanellen kamerjas die hij licht knedend over mijn schouders drapeert. Hij kust de zijkant van mijn korte coupe en stapt weer in bed. ‘Vind je ’t goed dat ik nog een dutje doe? ’

Nee, dat vind ik helemaal niet goed! Ik moet maken dat ik hier wegkom! Ik heb een noodgeval qua ingewanden! Ik zou misschien geen koffie moeten zetten, maar ik wil de normale dingen doen. Ik kan niet domweg schreeuwend de ochtendschemering in rennen met mijn handen om mijn billen geklemd. Dat zou absoluut niet cool zijn.

Een slok koffie zou darmtechnisch het einde kunnen betekenen, maar ik zet door. Alsof het volstrekt normaal is om op maandagochtend om kwart over zes koffie te zetten in Franks huis.

Frank ligt op zijn zij met het beddengoed tot aan zijn oor. Na vijf minuten komt hij overeind en zegt: ‘Ik kan niet meer slapen. ’ Hij werpt het beddengoed af, staat op en loopt naar het aanrecht. Als hij het licht aandoet, onthult hij daarmee mijn rudimentaire koffiezetterij. Hij slaat zijn armen van achteren om me heen, knabbelt aan mijn oor en zegt: ‘Heel inventief. ’

‘Melk? Suiker? ’vraag ik glimlachend.

‘Gewoon zwart. ’

Rustig, rustig blijven. Zorg datje cool overkomt, alsof je je hele leven al koffie zet voor Frank Ik scharrel naar de enorme ramen met uitzicht op Second Avenue en kijk rustig (Ha! ) naar de passerende auto’s. Er lopen allerlei mensen honden uit te laten, daklozen duwen karretjes voort, straatvuil verwaait in kleine tornado’s. Buiten is het grauw en hoewel het nog vroeg is, kan ik zien dat het de hele dag zo zal blijven.

Ik draai me om om de loft in het ochtendlicht te kunnen aanschouwen en zie dat het er afgezien van onze borden op de grond en het onopgemaakte bed, smetteloos schoon is. Ik koester de koffie zo lang mogelijk voordat ik die ene slok neem waarvan ik weet dat die mijn ingewanden in de kramp zal doen schieten.

‘Ik moet ervandoor, ’ zeg ik, zet mijn mok op het aanrecht en loop naar het toilet om mijn jas te pakken. Ik dagdroom hoe leuk het zou zijn om als een normaal meisje met mijn nieuwe minnaar in bed te luieren, maar dat zit er niet in.

‘Ga je weg? ’ vraagt hij met een gekwetste blik.

‘Ik moet vroeg beginnen, ’ zeg ik bij gebrek aan een goed excuus.

‘Krijg ik nog een kusje? ’ vraagt Frank terwijl hij dichterbij kruipt.

Ik moet weg, moet weg, moet weg! Ik glimlach hopelijk niet als een idioot maar als een sexy, vroeg opgestaan, bevredigd mens. Frank zoent me zachtjes, met zijn koffietong in mijn mond. Het voelt prettig aan maar ik moet het kort houden.

Hij zegt: ‘Ik bel je straks. ’

‘Dat is je geraaien, ’ zeg ik en hoop er als een filmster uit te zien nu ik mijn jas aantrek en langzaam de deur uit loop. Als ik buiten op straat aankom ben ik te zeer geconcentreerd op mijn aanstaande reis door de stad om op te kijken naar Franks raam. Later vraag ik me af of hij er wel stond.

Ik neem de volgende dag geen ontslag noch de dag daarna of die daarna, want de goden hebben besloten mij eventjes welgezind te zijn. Door een wonder melden Danny O’Shaugh-nessy en Jake zich allebei een hele week ziek en aangezien Noel niemand anders heeft - en ik toch al vrijwel alle mise en place voor O’Shaughnessy doe - zet Noel me met tegenzin aan de sauté. Hij zegt: ‘Als ik je vaker dan één keer tijdens de dienst uit de sores moet halen sta je meteen weer bij de voorafjes, begrepen? ’

Ik heb de afgelopen twee maanden ieder aspect met elk sauteergerecht bestudeerd. Hoe de met pasta gevulde geroosterde uien de rode snapper in een rinzige saus met pikante chili en korianderolie aanvullen. Hoe de fazant, met de huid aan de onderkant aangebraden en omgekeerd en vervolgens afgemaakt in de oven met pompoenrisotto, cranberry-coulis en een met knoflook bereid garnituur wordt geserveerd. Hoe de zeebaars, gesauteerd in olijfolie, vervolgens in boter en afgemaakt in de oven op een berg aardappelpuree ligt, omringd door babyraapjes en geroosterde maïs, licht besprenkeld met saus van ingekookte balsamicoazijn.

Ray is in de kelder kalfskarbonades aan het portioneren. 'Hé moedertje, moet je nog zien wat er met dit kalfsvlees gebeurt? ’ Ik ga stralend naast hem staan, te opgewonden om iets te zeggen, zie hem met zijn vlijmscherpe mes tussen de ribben snijden en elke karbonade op de weegschaal voor zich leggen om zich ervan te verzekeren dat het gewicht klopt.

‘Jij loopt erbij als een hond met zeven lullen. ’

‘Raad eens wie er aan de sauté staat? ’

‘Ma-ma! ’ Ray kijkt bijna net zo opgetogen als ik. ‘Verziek het niet, moedertje, laat hem een poepie ruiken. ’

‘Zal ik doen. ’

Omdat ik vastbesloten ben alles volgens het boekje te doen, maak ik de pannen schoon en kruid ze door ze met een dikke laag kosjer zout op het vuur te zetten. Ik pak met mijn tang een opgevouwen servet en schraap de bodem van de pan met het zout af voordat ik er een laagje pindaolie in wrijf (standaard in professionele keukens omdat dat bij hoge temperaturen niet zo snel verbrandt als andere olie. ).

Het is woensdagavond en het begint om een uur of acht te lopen. Ik heb alles goed georganiseerd en ben geconcentreerd, time de garnituren zo dat ze de ideale temperatuur hebben als vlees en vis gaar zijn. Noel bekijkt het allemaal, zijn armen voor zijn borst gevouwen, zijn wenkbrauwen gefronst, loerend op fouten.

Ik sta in lichterlaaie - scherp, georganiseerd en van me af bijtend. Ik krijg de indruk dat hij teleurgesteld raakt dat het allemaal zo gladjes verloopt. Maar ik ben zo dankbaar dat hij me deze kans heeft gegeven dat niets mijn tophumeur of de sympathie die ik voor hem voel nu hij me deze kans heeft gegeven kan verpesten. Ik wil indruk op hem maken. Hem tonen dat ik geen willekeurige gleuf ben.

Javier en ik werken als tandem, als eerste en tweede violen in een orkest, elkaar regelmatig raadplegend over de timing van onze verschillende gerechten. Ik werk graag met Javier (al is hij homofoob en krijgt hij verschillende keren bijna slaande ruzie met Joaquin) en fantaseer dat Noel O’Shaughnessy zal ontslaan om mij aan het sauteren te zetten. De keuken heeft in tijden niet zo goed gedraaid. Het ritme van dingen die goed gaan - Javiers biefstukken zijn tegelijk klaar met mijn fazant en zeebaars, alles op het bord is heet en goed gekruid - al wordt er overal geschreeuwd en is het volslagen waanzin, wij krijgen het gevoel dat we drie uur lang de macht bezitten om de wereld onze ordening op te leggen.

Een weeklang bewijs ik Noel en de rest van de keuken dat ik kan sauteren. Ik voel me een ouwe rot. Niks bijzonders. Ik kan het wel. Maar nu is mijn speelkwartier voorbij. Noel ontslaat O’Shaughnessy niet om mij te laten sauteren. Hij stuurt me terug naar de garde-manger, waar hij me met alle plezier wil laten versmachten.

Ik vraag om een onderhoud met Noel. Ik ben vastbesloten niet bitter of boos over te komen. Ik wil dankbaar zijn, niet veroordelend. Sinds ik met Noel werk is mijn wens om zelf te koken in het niet verdwenen. Ik haat hem met een hartstocht die niet meer gezond kan zijn.

Joaquin brengt me een glas water, zonder ijs, terwijl ik in de eetzaal onder de tl-verlichting zit te wachten tot Noel zich bij mij voegt. Hij zegt: ‘Geen gebloed meer, oké? ’

Ik knik en haal diep adem. Ik glimlach naar Noel als hij gaat zitten en hoop dat het niet onoprecht overkomt. ‘Wat kan ik voor je doen, Slim? ’ vraagt hij.

Ik heb niet geoefend op wat ik wil zeggen en wat eruit komt verbaast me. ‘Ik wilde je laten weten dat ik hier bij jullie erg veel heb geleerd. ’

Hij kijkt verrast. En blij.

Ik ga verder: ‘Je hebt me meer geleerd dan je denkt. ’

‘Nou, fijn dat ik dat voor je kon doen, Slim, ’ zegt hij oprecht.

‘Dat wilde ik je even zeggen voor ik mijn ontslag neem, ’ zeg ik. Om een of andere reden trekt er een gevoel van geluk en kalmte door me heen. Ik ga weg en ik ben altijd van mening geweest dat je je vijanden grootmoedig moet behandelen, op een manier waaruit niet blijkt hoezeer ze je leven hebben verziekt. Tot nu toe heb ik die tactiek vooral toegepast op jongens die me slecht hebben behandeld.

Noel ziet er oprecht opgelucht uit. ‘Ga je nu al? ’vraagt hij.

Ik werk er al meer dan een jaar, maar dat maakt niet uit. ‘Ik ben bang van wel, ’ zeg ik.

‘Nou, je bent een hele aanwinst geweest voor mijn keuken. ’

‘Heus? Huh. Misschien blijf ik dan toch maar, ’ zeg ik, een tikje bijdehanter dan ik wil overkomen.

Noel kijkt zenuwachtig op en glimlacht dan als een jongetje dat op een leugen wordt betrapt. ‘Heb je ergens uitzicht op? ’

‘Ik heb een paar aanbiedingen gehad, ’ lieg ik. In werkelijkheid, klootzak, heb je me zo te grazen genomen dat ik betwijfel of ik nog ooit in een keuken wil werken!

‘Goeie tent? ’ vraagt hij. Ik weet niet of hij beseft dat ik lieg, maar dat kan me nu ook niks meer schelen.

‘Ja. ’ Ik wacht even koket. Ik wil Noel een beetje treiteren, enkel en alleen om te zien hoe hij reageert. ‘David Bouley heeft me een sauteerpost aangeboden, ’ zeg ik, er maar al te zeer van doordrongen dat Noel geen contact met hem zal opnemen. Noel heeft voor Bouley gewerkt toen hij net begon en het gerucht gaat dat de meester hem regelmatig tot tranen wist te brengen.

Noel schudt zijn hoofd. Hij is sprakeloos.

‘Ik heb er ingevallen op mijn vrije avonden. ’

Ik kan niet zien of hij me al dan niet gelooft. Aan zijn gedicht valt niets af te lezen.

‘En ik moet je zeggen dat hij me bijzonder bedreven vond, wat volgens mij alleen door mijn ervaring hier kan komen. ’

Noel werpt zijn hoofd achterover en trekt een wenkbrauw op met een ‘Loop je me te verneuken? ’-blik in zijn vollemaansgezicht.

Voordat hij iets weet uit te brengen vervolg ik: ‘Leuke mensen daar, ik zie er echt naar uit. ’

Glimlachend steek ik mijn hand uit. Noel pakt hem beet en is waarschijnlijk geschokter dan ik als hij zegt: ‘We zullen je missen. ’

Het vooruitzicht van liefde en armoe brengt me in beweging en de volgende ochtend zit ik energiek aan de telefoon iedereen te bellen die ik ken in het vak. Pinky Fein, een vriend van Oscar, is eigenaar van de Gilded Lily, een viersterrenrestau-rant in Midtown, befaamd om zijn bedelaarsbeursjes - vliesdunne pannenkoekjes gevuld met crème fraiche en belugaka-viaar, samengebonden met bieslook en licht bestrooid met eetbaar bladgoud en opgediend als kaarsen in een kandelaar. Pinky staat erom bekend dat hij met een paar handboeien door het restaurant loopt en de handen van gasten vastmaakt aan de rugleuning van hun stoel zodat ze de beursjes met alleen hun mond moeten eten, gadegeslagen door de andere gasten, die waarschijnlijk genieten van de heimelijke dreiging-

Pinky heeft als zakenbankier de schaapjes op het droge gehaald voordat hij de restaurantwereld in is gestapt. Ondanks het enorme succes van de Gilded Lily wordt Pinky niet helemaal serieus genomen omdat hij per se de chef genoemd wil worden ook al kan hij nog geen ei koken. En hoewel hij getrouwd is met Sylvia, de keiharde zakelijke motor van het bedrijf, is hij een soort geile bok met een zwak voor Aziatische vrouwen.

Pinky kwam graag de keuken van Tacoma binnenlopen om ongevraagd advies uit te delen. Hij drong een keer een gelikte zwartwitadvertentie aan me op uit een of ander vakblad waarin een vrouw werd gepresenteerd die haar naakte armen voor haar borsten hield en eronder een bakkersbroek droeg. ‘Dat is ook wel wat voor jou, ’ zei hij met een knipoog. ‘Ik wil er wel zo eentje voor je kopen. ’

Ik glimlachte naar hem en zei: ‘Bedankt Pinky, mooi gebaar van je. ’ Ik had altijd medelijden met hem - ik had hem met een rode kop en waterige oogjes door zijn restaurant zien stommelen met een waterglas in zijn handen dat tot de rand vol zat met gin. Met de maand werd zijn gezicht smaller, zijn neus dunner.

Natuurlijk had hij de volgende keer dat hij zich in Tacoma vertoonde een stretchbroek in cadeauverpakking bij zich. Ik voelde me gevleid, maar het kostte me al genoeg moeite om serieus te worden genomen in de keuken. Ik begreep wel wat de jongens ervan zouden zeggen als ik rond zou stappen in een broek die nog het meeste leek op een geblokte maillot.

Noel kreeg er een enorme kick van, hij vond die maillot een uitstekend idee-‘Kom op, Slim, laat jezelf maar zien. ’ De huf-ter. Hij ligt nog altijd onder in mijn kast.

Pinky vertelt dat hij niks voor me heeft in de Gilded Lily, maar hij wil even bellen met zijn vrienden van Eateries Incor-porated, het bedrijf dat contracten heeft met de meeste musea, schouwburgen en operazalen in de stad. ‘Je hebt toch geen hekel aan freelancewerk? ’

‘Welnee, ’ zeg ik.

‘Goed zo. ’

De chef van Lincoln Center belt die middag met de vraag of ik een diner voor 250 personen aankan volgende week -$ 20 per uur. ‘Ik kom, ’ zeg ik.

Het is weer zover, en $ 1000 voor een half miniappartementje in de West Village begint aan te voelen als pure diefstal, zeker nu ik mezelf voortijdig van mijn stabiele inkomstenbron heb ontdaan. Met een volledige baan, een ziektekostenverzekering en spaarloon leefde ik al van de hand in de tand. Als freelancer heb ik niet meer geld dan mijn volgende klus oplevert en heb ik het gevoel dat ik nooit meer een dubbeltje zal verdienen.

Stom genoeg besluit ik Julia te bellen met de vraag of ik geld van haar kan lenen. Ze wil me $ 500 lenen. Ik ga haar met rente terugbetalen. Ze wil weten of ik van plan ben om ooit weer aan het werk te gaan of moet ze me soms de rest van mijn leven onderhouden? Wat dacht ik eigenlijk toen ik aan dit totale kookfiasco begon? Wist ik dan niet dat dat geen manier was om je inkomen veilig te stellen?

En dat acteren dan? wil ik haar vragen. Zij is kennelijk de enige die mag dromen en risico’s mag nemen. En wat voor risico’s heeft ze eigenlijk ooit durven nemen? Ze heeft nog nooit een dag gewerkt!

Julia is kwaad. Teleurgesteld. Ze zegt dat ik beter een rijke vent kan trouwen als ik zo doorga. Ik bedenk wat dat met haar heeft gedaan en bega bijna de fout om haar dat te vertellen. Ze begint onderwerpen af te lopen op het lijstje ‘Waarom Is Layla Een Slecht Mens? ’ Over de vernedering die het voor haar was toen ik op de middelbare school werd betrapt omdat ik een fles Popov in een tas onder mijn bed bewaarde. Over de getrouwde man die mijn jeugd bedierf. Over de drie verknoeide jaren dat ik door het westen heb gezworven. Over dat ze me altijd te hulp moest schieten als ik in de problemen kwam. Over alle waardeloze losers met wie ik verkering heb gehad en die het niet waard waren om mijn veters te mogen strikken.

Maar dat is niet alles. Ik ben lui, heb me altijd overal met minimale inspanning vanaf gemaakt en weet zodoende weinig van de belangrijke zaken des levens. Ik ben zelfzuchtig en slonzig. Ik haal niet het beste uit mijn opvoeding. Ik gebruik mensen maar tegelijkertijd ben ik te goedgeefs en goed van vertrouwen waardoor slecht volk misbruik van me maakt. Ik ben volgens mijn moeder een loser met een hóófdletter L.

Nadat ik dit soort dingen mijn hele leven al heb aangehoord begin ik te geloven dat ze gelijk heeft. Ik laat haar doortetteren over wat voor gruwelijk iemand ik ben tot ze aan de grande finale toekomt, de climax. En die luidt?

‘Ik heb je te veel liefde geschonken. ’

Maar nu iets anders. Ze gaat met Paolo naar Aspen voor wat lenteskieën. Ze zou me graag meenemen maar ze denkt dat ik het vast te druk heb met een baantje zoeken.

Dat alles voor $ 500. Ik had naar de buurt van de slachterij moeten gaan en wat handigheidjes moeten uithalen. Dat was bevredigender geweest.

‘Hé, raadt eens wie de loterij van de verblijfsvergunningen heeft gewonnen? ’ Gustav ziet er blijer uit dan ik hem ooit heb gezien. We zitten aan de bar van de Blue Ribbon. Gustav heeft

een fles Taittinger besteld en een grote schaal oesters.

‘Jij? ’

‘Niet alleen ik, een hele groep mensen. ’

‘Hoeveel delen ze er uit? ’

‘Ik weet het niet precies. Een paar-eh. Weet je wat dit betekent? ’

‘Nee. ’

‘Het betekent dat ik nooit meer naar huis hoef te gaan, nooit die stinkende hufter nog hoef te bezoeken. Proost! ’ Hij tikt mijn glas aan, kantelt zijn hoofd achterover en neemt twee enorme teugen.

‘Welke stinkende hufter? ’ vraag ik, houd het glas bij het pootje vast en drink zorgvuldig.

‘Ach, lamazitte. Zonde van de moeite. ’ Teug. Bijschenken. Gustav tikt een paar keer tegen de bovenkant van zijn glas, kijkt me aan en zegt: ‘Het was een gemene flikker-eh. Schopte me altijd in elkaar. Mijn moeder ook. Ik ben op mijn zestiende van huis gegaan. Heb ik je nooit verteld? ’

Ik schud mijn hoofd. ‘Dat zou ik vast nog hebben geweten. ’ Dit is voor het eerst dat Gustav iets vertelt over zijn familie in Oostenrijk.

‘Ik werkte in het pompstation van mijn oom. Je weet wel, daar hebben ze combinaties van pompstations met restaurants. Daar heb ik leren koken. ’

‘Je vader sloeg je? ’

‘Sloeg, ’ zegt hij en kijkt me met een steeds kwaaiere blik aan. ‘Meer iets als - hoe zeg je dat? ’

“‘Afranselen”? ’

‘Wat is“Apranselen”? ’

‘Gewelddadig slaan. ’

‘Ja, dat lijkt er meer op-eh. Hij heeft deze vinger eens gebroken op mijn gezicht, ’ zegt hij en buigt zijn middelvinger zo ver dat ik bijna kwaad word en legt hem langs zijn kaak. ‘Maar nu is hij oud. Hij zal hopelijk snel doodgaan. ’

Het is voor het eerst dat iemand tegen me zegt dat hij een ouder dood wenst en opgelucht haal ik adem. Gustavs bekentenis geeft me even het idee dat ik niet zo boosaardig ben als ik dacht.

‘Ik wil al sinds mijn geboorte dat hij doodgaat-eh. ’ ‘Misschien denk je er wel anders over als het echt gebeurt, ’ zeg ik en voel mijn hart ineen krimpen als ik aan mijn eigen dode vader denk, die, dat moet ik toegeven, nog steeds hoog op mijn zwarte lijst staat.

‘O nee, ’ zegt hij en schudt zijn hoofd en neemt nog een paar slokken champagne. ‘Geen sprake van! Ik zal de gelukkigste mens op aarde zijn, ik zweer het je! ’

Er staat een grote Polynesiër achter de bar met een piepschuimen bandage om zijn elleboog en onderarm. Hij meent het als hij vertelt dat hij een kraakelleboog heeft. Hij opent oesters dat het een aard heeft, haalt de spieren uit de schelpen en legt ze op een ijsplateau en wurmt dat tussen de glazen en flessen op de bar voor ons. Als een achterbuurtbewoner lepel ik er een kwak cocktailsaus overheen, klink mijn schelp met die van Gustav. Luid slurpen we de oesters en hun ijskoude zoute sappen weg.

‘Dat is lekker-eh. Weet je hoe ze parels maken? ’

‘Die beginnen als zandkorreltjes, toch? ’

‘Een zandkorrel, iets wat er niet thuishoort, een irritatie, ze bouwen de parel op om de irritatie te bedekken. Dat wil ik met mijn leven doen. Iets goeds maken van iets slechts-eh... Hé, ’ zegt hij alsof hij het net heeft bedacht, ‘Ik. zag een bordje te huur op een eethuisje aan de West Side Highway. Dat wil ik je laten zien. ’

‘Wil je een eigen zaak beginnen? ’

‘Ja. Gustav’s’

‘Je bedoelt Layla’s? ’

‘Wat dacht je van... Gustav’s? ’

‘Layla’s bekt beter. Luister, Gustav, ben ik de eerste die die

tent te zien krijgt of niet? Serieus? ’

‘Zo ernstig als een hartinfarct-eh. ’

‘Ik dacht datje geen chef wilde worden? ’

‘Ik wil geen chef worden in andermans restaurant. Mijn eigen zaak, da’s een ander verhaal. ’

‘En hoe ben je van plan die hele toestand te financieren? ’ ‘We hebben wat mensen nodig die garant willen staan. Misschien kan ik mijn oom ervoor interesseren. Misschien wil Oscar helpen. En jij dan? Denk je dat je moeder geïnteresseerd is? ’

‘Ik betwijfel het. ’

‘Ze heeft toch geld? ’

‘Ja. Maar ze wil nooit met anderen delen. ’

‘Hoe heet ze ook alweer? ’

‘Julia. ’

‘Als we het nou eens Julia’s noemen? ’

‘Daar trapt ze misschien wel in. ’

Aan het eind van de avond hebben Gustav en ik een plan om de zaak de volgende dag te gaan bekijken. Zoals altijd betaalt hij de rekening.

Gustav brengt me naar mijn fiets en geeft me een nachtzoen op mijn wang. Daarna zegt hij: ‘Ik ga naar Gem. ’

Het is elf uur geweest. ‘Gem? ’

‘Die schoonheid uit die Thaitent? Die “gastvrouw”? ’

‘Gaan jullie stappen? ’

‘Had ik het niet gezegd-eh? ’

‘Kennelijk vergeten. Ik snap niet dat ze met zo’n paardenkop als jij uitgaat. ’

Gustav grijpt quasi-beledigd naar zijn hart. ‘Paardenkop? Ik? ’

Deels is het een grapje en deels ook niet. Het bevalt me niet als mijn vrienden vriendinnen hebben. Ik wil in het geniep blijven geloven dat ze allemaal hun adem inhouden tot de dag daar is dat ik me verwaardig met hen naar bed te gaan. ‘Veel plezier, ’ zeg ik.

‘O, dat zal wel lukken-eh, ’ zegt hij knipogend. ‘Ze is danseres. Had ik dat al verteld? Ze is heel lenig. ’

‘Fijn voor je, ’ zeg ik en haal me Gem voor de geest - klein, atletisch, lang zijdezacht zwart haar - heel knap. Van de gedachte dat Gustav en Gem met elkaar in bed zullen liggen word ik heel verdrietig. Niet omdat ik met Gustav in bed wil liggen, maar omdat het me niet meevalt om andermans geluk in de liefde te accepteren als ik het zelf bedreigend vind.

Ik probeer niet stil te staan bij de gedachte dat Frank heeft gebeld, maar kan het niet voorkomen. Ik ben voor een deel met Gustav uitgegaan om het appartement te kunnen verlaten, weg bij de telefoon waar ik gespannen zat af te wachten tot Frank zou bellen. Het is al twee dagen geleden en ik heb nog steeds de gewenste postseksmelding niet gekregen.

Als ik thuiskom zit er een man, een erg aantrekkelijke, zo te zien rijke man op de slaapbank naast Jamie. Hij heeft een perfect geperst wit katoenen colbert aan en een broek. Jamie gaat gekleed in een strak zwart jurkje, haar bijpassende geelzwarte alligatorpumps van Gucci liggen suggestief bij de salontafel. Kun je in je eigen huis het gevoel krijgen dat je te gewoontjes gekleed bent?

Er staan halflege champagneflütes en een grote zilverkleurige ijsemmer met een beslagen fles Cristal op de salontafel. Van Morrison zingt op de achtergrond zachtjes ‘And It Stoned Me’. Jamie glimlacht alsof ze blij is me te zien. ‘Hé, Layla, ik wil je voorstellen aan Tom. ’

‘Dag Tom. ’

‘Layla, aangename kennismaking, ’ zegt Tom. ‘Kan ik je een glas champagne aanbieden? ’ Hij staat op en steekt gastvrij zijn arm uit om aan te geven dat ik me in hun liefdesspel mag mengen op de bank.

‘Tuurlijk, ’ zeg ik en denk: Minnaars en champagne zijn bepaald niet waar ik nu behoefte aan heb. ‘Heeft er iemand voor me gebeld? ’ vraag ik. Ik wil niet dat een van hen erachter komt wat een obsessie dat telefoontje voor me is geworden.

Jamie schudt haar hoofd met een meelijdende glimlach. ‘Sorry, schatje, maar nee. Hier, kom eens bij ons zitten, vertel eens wat er aan de hand is. ’

Sinds mijn bloedneus kunnen Jamie en ik met elkaar ópschieten. Dat kan komen doordat we elkaar sindsdien nauwelijks hebben gezien, wat, zo besef ik nu, weleens wat met Tom te maken zou kunnen hebben. ‘Er is niks aan de hand. ’

‘Nou, het viel me toevallig op dat iemand zondagnacht niet hier heeft geslapen. ’

‘Is dat zo? ’ vraag ik, in de hoop dat ze er niet over door zal gaan.

‘Ja, dat viel me op. ’

‘Nieuwe vriend? ’ vraagt Tom.

‘Dat zou je wel kunnen zeggen, ’ zeg ik.

‘Hij is helemaal aan haar verslingerd, ’ legt Jamie uit. ‘Zong “I Believe In Miracles” op het antwoordapparaat en zo. ’ Ze kijkt Tom aan met zo’n blik van Die vent kan er wat van.

‘Indrukwekkend, ’ zegt Tom op een toontje alsof hij een grapje maakt. ‘Heeft hij gebeld? ’

‘Nee, ’ zeg ik.

‘Hij belt wel, ’ zegt Jamie. ‘Hij is dol op je en terecht ook! ’

Wat heeft ze vanavond? Ik ben volstrekt wanhopig nu Frank niet heeft gebeld. Ik voel hoe ik mijn greep op de werkelijkheid verlies, terugval in een psychotische lappenmand. In plaats van mijn gevoel te volgen en me in mijn kamer op te sluiten om de hele nacht te gaan huilen, begin ik te ratelen -beschrijf elke gebeurtenis, elke sfeer en elke zin die zich tussen Frank en mij heeft afgespeeld. Ze lachen goedmoedig. Obsessieve mensen kunnen in kleine doses onderhoudend zijn.

‘Gun hem wat tijd, ’ zegt Tom alsof hij me al jaren kent.

‘Ik weet het, ’ zeg ik, ‘het valt niet mee. ’

‘Je moet kalm blijven, ’ zegt Jamie.

‘Mee eens, ’ zegt Tom.

‘Is dat waar jullie mee bezig zijn? ’ vraag ik, benieuwd naar hoe hun geschiedenis in elkaar steekt.

‘Reken maar, ’ antwoordt Tom en slaat een arm om Jamie.

Waarom wil ik opeens stomlazarus worden? Beter een sigaretje nemen. Opeens besef ik dat Jamie ondanks haar nuffige, wafeldunne gedrag veel beheerster en meer op haar gemak is met deze ongelooflijk aardige en stabiel ogende Tom dan ik ooit met Frank zou kunnen zijn. Ik ben een zenuwachtige, trillende mislukkeling. Jamie gooit haar pumps aan de kant en drinkt champagne. Ik ren, als een dolle scheten inhoudend, naar de badkamer.

Tom zegt: ‘Zo’n aantrekkelijke meid als jij, hij is gek als hij je laat lopen. ’

Ik werp Tom een ‘O alsjeblieft’-blik toe, want aantrekkelijk voel ik me allerminst. ‘Het is niet bepaald mijn bedoeling dat hij mij dumpt, ’ zeg ik. ‘Als hier iemand wat te dumpen heeft, dan ben ik dat. ’

Tom haalt zijn schouders op.

‘Waarom haal je je schouders op? ’ vraag ik paniekerig.

‘Denk je niet dat je de zaken wat overhaast aanpakt? ’

‘Tom, lieverd, je moet wel begrip hebben voor de vrouwelijke psyche, ’ zegt Jamie.

‘Leg me dat alsjeblieft uit, ’ zegt hij.

‘Nou, vrouwen hebben de neiging zichzelf meer te geven in een relatie, er meer in te investeren. Waar of niet. Lay? ’

‘Klopt. ’

De telefoon rinkelt. ‘De telefoon rinkelt! ’ gil ik.

‘Rustig aan, ’ zegt Tom lachend.

‘Laat hem drie keer overgaan, ’ zegt Jamie, net als ik opgewonden.

Ik neem op na de derde rinkel. Er klinkt een klik en dan is

de lijn dood. Ik houd de hoorn omhoog en zeg: ‘Zeker verkeerd verbonden. ’

‘O, schatje, het spijt me. ’

‘Nog een glas champagne? ’ vraagt Tom behulpzaam.

‘Heb jij vrienden? ’ vraag ik.

‘Een heleboel, ’ zegt Tom en schenkt me nog een glas in.

‘Goed zo. Wat vieren we overigens? ’

Ze stralen allebei, blozen en kijken reuze gelukkig en dan wendt Jamie zich tot mij en flapt er hijgend uit: ‘Onze verloving! ’ Ze buigt zich naar Tom en kust hem op zijn lippen voordat ze haar magere goed gemanicuurde hand opsteekt en een enorme, oogverblindende smaragd-geslepen diamant mijn kant op steekt.

‘Jullie zijn verloofd? Sinds wanneer kennen jullie elkaar? ’ schreeuw ik zo hard dat Tom en Jamie overeind schieten. ‘Sorry, ’ weet ik er achteraan te zeggen, ‘het is allemaal zo opwindend. ’ Nu ga ik onverwijld de Hudson in lopen.

‘We kennen elkaar nu, wat zal het zijn, drie maanden, ’ zegt Tom.

‘Drie maanden, ’ zeg ik alsof ik in trance ben.

‘Zeker is zeker, ’ zegt Jamie.

‘Kennelijk, ’ zeg ik, hopend dat het niet al te zuur klinkt.

Als de fles champagne leeg is, probeer ik Tom en Jamie met me aan de Courvoisier te krijgen, maar dat slaan ze af. Ze wensen me welterusten, sluiten de deur van Jamies slaapkamer, laten mij wanhopig alleen op de bank achter, waar ik de fles bij de hals grijp. Waarom zou ik een glas pakken. Ik trek de kurk eruit, kantel de fles en neem een grote, brandende teug. ‘Laat maar branden, ’ zei opa Mitchner vroeger, en dat doe ik. Ik laat het branden en nog eens branden en nog eens totdat ik moe ben en verdrietig en dood wil. Ik loop naar de badkamer en poets mijn tanden. Je moet altijd de schijn ophouden.

Tegen de tijd dat ik mijn bed in kruip heb ik zo’n medelijden met mezelf dat ik zachtjes ga huilen, mijn ogen samenge-

knepen, mijn mondhoeken opgekruld tot een pijnlijke grimlach. Door de muur hoor ik zachte stemmen. Ze praten, lachen zachtjes.

Waarom heb je niet gebeld, Frank? Waarom niet?

Het wanhopige gedoe is net van start gegaan als de telefoon weer rinkelt. Ik hou op met jammeren, sta op en smijt de deur open. Het apparaat neemt na vier keer op. Volgens de wandklok is het halféén.

‘Hé Layla, ik ben het, Frank. ’ Hij klinkt vermoeid. ‘Sorry dat ik zo laat bel. Ik ben net klaar met de opnames. We hadden die tent per uur gehuurd en ik kon tot nu toe helemaal niet bellen. Ik hoopte dat ik je te pakken zou krijgen, maar kennelijk ben je uit. Ik probeer het morgen nog wel eens. ’

Uit? Uit waarheen? Bij Lotus met mijn beroemde vrienden spelen? Was het maar waar. De golf van opluchting die over me heen slaat is warm en tropisch. Hij stuurt me niet de laan uit! Hij was aan het opnemen! Natuurlijk. Heeft waarschijnlijk geen ogenblik vrij. Ik kalmeer van zijn stem die me vertelt dat alles goed komt. Ik loop naar het antwoordapparaat en speel de boodschap vijf keer af waarbij ik oplet of ik niks vreemds aan Franks stem hoor. Liegt hij? Heeft hij echt twee dagen lang geen moment gehad om me te bellen? Betekent: ‘Ik bel je nog’ doorgaans niet ‘Ik bel je vandaag nog? ’

Ik besluit hem op zijn woord te geloven. Het alternatief zou te tragisch zijn. Ik dans een beetje met de eettafel, en krijg voor het eerst sinds onze laatste ontmoeting een beetje hoop. Ik kruip weer in bed, probeer in slaap te komen, maar dat heelt de cognac bemoeilijkt. Ik moet steeds weer opstaan, water drinken bij de kraan in de badkamer en pissen. Tenslotte val ik in een onrustige slaap vol dromen waarin ik wegren van iemand die me kwaad wil doen. Ik schiet, maar de kogels raken uitgeput en vallen recht omlaag vlak voordat ze hun doel bereiken. Als ik iemand bel om hulp te vragen, vergis ik me voortdurend in het nummer. Ik kom er niet doorheen.

Koffie slobberend banjer ik door het appartement en pieker of ik Frank al dan niet terug moet bellen. Het is niet aardig om iemand niet terug te bellen als hij iets heeft ingesproken... maar het is pas halfnegen en ik wil niet de indruk wekken dat ik te gretig ben.... ik moet nog minstens een halfuur wachten. Na zo laat thuis te zijn gekomen, moet hij er nog wel zijn.

Om negen uur bel ik. De telefoon gaat vier keer over en dan klinkt zijn stem: ‘Doe wat je wilt na de piep. ’

Een fractie van een seconde overweeg ik op te hangen. Waarom is hij er niet? Houdt hij zich op de vlakte? ‘Hallo, Frank, dit is Layla Mitchner. ’ Voor het geval hij niet meer weet welke Layla? ‘Heb je bericht gisteravond gehoord, bedankt voor je belletje. ’ Leuke trillende falsetstem. ‘Ik ben het merendeel van de dag weg, maar bel even als je kunt. Hopelijk spreken we elkaar spoedig. ’

Gladjes. Mijn stem had een bereik van vele octaven, net als Mariah Carey als ze het volkslied zingt. Wat heeft die vent toch dat ik steeds in pudding verander? Ik hoop maar dat hij het niet doorheeft.

Gustav roept van beneden en ik zoem hem binnen. Ik hoor hem alle vijf de trappen op klossen met zijn skeelers aan. Zijn blonde kuif komt deinend de overloop op tot hij me ziet, rood en bezweet. ‘Je ziet er goed uit-eh, ’ zegt hij, loopt als Frankenstein op me af en zoent me op mijn wang.

‘Nu even niet, Gustav, ik ben niet in de stemming. ’

‘Wat? Ik meen het! ’

‘Ik ben zeer vereerd, ’ zeg ik.

‘En terecht, ’ zegt hij. Hij laat zich in de woonkamer op de slaapbank vallen en komt op adem. ‘Trouwens-eh, dat vergat ik je gisteren te vertellen. Die engerd, O’Klojo? ’

‘O’Snikkel? Wat heeft hij nou weer gedaan? ’

‘Dit zul je prachtig vinden. Kennelijk komt Noel op een middag aan om zijn nieuwe recept voor focaccia uit te proberen en is de Hobart weg. ’

‘Neeeee, ’ zeg ik, opgewonden. ‘Dat is een enorm ding. ’ ‘Uiteraard gaat Noel na dat gedoe met dat mes naar O’-Shaughnessy, die uiteraard ontkent dat hij er iets mee van doen heeft. Dus denkt Noel na over wat hij nu moet doen -gaat hij naar het appartement van die kerel om naar die mixer te zoeken of zo-eh? Ondertussen paft die gozer gewoon tijdens de dienst zijn blowtje en een van die makkers van hem -weet je nog die avond toen we stoned werden? ’

‘Hoe zou ik dat nou kunnen vergeten? ’

‘Eén van die gozers komt op vrijdagavond bij het luik staan, ik sta aan de sauté en er hangt een zware damp in de keuken -’

‘Gustav, Jezus - loopt dit goed of slecht af? ’

‘Heel slecht, ’ zegt hij stralend. ‘Die gozer zet Noel verdomme een gun op zijn snuit door het doorgeefluik heen en beveelt hem O’Klojo naar buiten te sturen. Eerst begrijpen de klanten niet wat er aan de hand is, maar een paar tuttige zakendametjes zien die gun en beginnen te gillen. Oscar staat aan de bar en is zo lazarus dat hij amper kan staan en Noel, de held-eh, schijt bijna in zijn broek. Voordat Noel een woord kan uitbrengen, grijpt Javier Danny bij zijn buis en wil hem de keuken uit lazeren. O’Zakkenwasser wil zijn levenseinde nog wat uitstellen, ah? Hij begint te knokken, haalt woest uit naar Javier’ - Gustav zwaait met zijn vuisten om het te demonstreren - ‘en die knakker schiet het sprinklersysteem lek - je weet wel, die chemische douche voor als er brand uitbreekt? Die witte stinkende schuimzooi sproeit heel de keuken onder. De klanten rennen voor hun leven de zaak uit! Het was schitte-rend-eh. ’

‘Ja, en toen? ’

‘Hoe bedoel je “en toen? ” Is het niet genoeg? ’

‘Is Danny neergeschoten of niet? ’

‘Ik wil niet eens weten wat er met Danny is gebeurd. Die gozer heeft hem, als een cowboy met zijn gun zwaaiend, het restaurant uit gesleept, achter in een Lexus gesmeten en is weggescheurd. ’

‘Shit. ’

‘Ja, shit, ja. ’

Gustav vraagt me of ik dit weekend met hem wil skiën in Hunter en in plaats van te erkennen dat ik blut ben, zeg ik: ‘Ik heb de pest aan Hunter. Ik weiger daar te skiën. ’ Wat ook waar is.

‘Hé, ’ zegt hij, ‘ik ben opgegroeid in de Oostenrijkse Alpen en je ziet mij toch ook mijn neus niet ophalen-eh? ’

‘West is best, ’ zeg ik.

‘En wat ga je dan doen, hè? ’

‘Ik heb een vent leren kennen. ’

‘Na! ’ zegt hij ongelovig. ‘Jij? ’

‘Waarom is dat zo ongeloofwaardig? ’vraag ik.

‘Ik weet het niet-eh, ’ zegt hij hoofdschuddend. ‘Dat is het niet. ’ Als hij me aankijkt en ziet dat ik gekwetst ben, maakt hij mijn haar in de war en zegt: ‘Ah, kom op! Ik bedoelde er niks mee... Nou, wie is het? ’

‘Iemand die ik in Hogs heb ontmoet. ’

‘De Hogs! ’ zegt hij. ‘Dan moet ik hem eerst maar even keuren. ’ Gustav legt een hand op mijn schouder en beweegt die heen en weer. Ik verwacht iets liefs, iets oprechts. ‘Neuk je met hem? ’

‘Dat gaat je geen donder aan! ’

‘Je neukt niet met hem. ’

‘Het zou kunnen. ’

‘Nee, jullie neuken niet, ’ zegt Gustav zonder tegenspraak te dulden. ‘Dat zou ik heus wel merken. ’

‘Vast wel, ’ zeg ik.

‘Schat? Wanneer mag Gustav nou een gelukkige vrouw van je maken? ’

‘Ehh, even denken, ’ zeg ik, met een wijsvinger tegen mijn kin en mijn lippen naar de andere kant geperst: ‘Nooit? ’

‘Je weet niet wat je mist-eh. ’

‘O, ik weet vrijwel zeker van wel, en trouwens, je weet best dat ik alleen maar je hart zou breken. ’

Gustav grijpt quasi-gekwetst naar zijn borst. Hij staat op, wankelt en zegt: ‘ Vamanos. ’

Ik heb een kater van de cognac. Buiten voelt de frisse lucht prettig aan - scherpe wind die over de Hudson komt aangewaaid. De zon schijnt, het is bijna lekker weer. Als ik begin te rillen, slaat Gustav een arm om me heen. ‘Straks bied ik je een lunch aan, oké? ’

‘Oké, ’ zeg ik. Gustav laat me nooit iets betalen. Zegt dat dat Oostenrijks is. Ik geloof het niet, maar laat hem zijn gang gaan. Ik wil lang doen met Julia’s geld.

‘Moet je me niet vragen hoe mijn avondje stappen is verlopen? ’vraagt hij.

‘Ik neem aan dat het heerlijk was, ’ zeg ik. Ik wil de feiten helemaal niet horen.

‘Eerst hebben we samen wat yogabewegingen gedaan. Ze is parttime yogadocent, dus-eh -’

‘Dat verklaart die lenigheid. ’

‘Lamazitte, ’ zegt Gustav in een poging om te klinken als Joe Pesci waardoor het nog meer Schwarzenegger wordt.

In de verte komt mijn lievelingsrestaurantje in zicht -chroom, met een grote buiten gebruik zijnde neonpijl op het dak die wijst op een bordje waarop staat: ‘Eet Hier. ’ Gustav geeft me zijn mobieltje, wijst naar het nummer op het bord te huur en zegt: ‘Bel maar. ’

Ik pak het ding aan en bel.

‘Big Apple Diner? ’ zegt een vrouwenstem.

‘Dag, u spreekt met Layla Mitchner en ik bel over dat eethuisje dat te huur staat aan de West Side Highway. ’

‘Momentje. ’ Ik hoor een verstikte stem op de achtergrond

die roept: 'Eddie! Iemand die belt over dat restaurant! ’

Er komt een man aan de lijn. ‘Hallo? ’

‘Hallo, met Layla Mitchner, ik zou het graag met u willen hebben over dat eethuisje dat te huur staat? ’

‘O best. Geweldig. Wilt u het zien? ’

‘Mijn partner en ik staan er nu pal voor. ’

‘O, oké, uitstekend. Ik zit in mijn andere zaak, de Big Apple. Ik kan er over een kwartiertje zijn. Hoe lijkt dat? ’

‘Geweldig. Zie ik u zo. ’ Als ik heb opgehangen kijk ik Gustav aan en terwijl ik sta te huppen om warm te blijven, zeg ik: ‘Hij komt eraan. ’

‘Nu? ’

‘Ja. ’

‘Laten we eens door de ramen naar binnen gluren. ’

Er staan allerlei vuile glazen en kopjes her en der op de bar en ook een paar op de tafels. In het gangetje staat een emmer met een mop. Gustav wil langs de regenpijp het dak op klimmen om de constructie te bekijken, maar ik bezweer hem dat niet te doen. Hij staat hardop te denken. ‘Waarom staat die emmer daar? Wie weet lekt het dak... ’

Eddie verschijnt. Hij komt over als iemand die ons een brug wil verkopen. Hij heeft een roodachtig haarstukje dat niet goed bij zijn grijze slapen past. Hij brandt meteen los. ‘Dus, jullie zouden hier wel een restaurant van willen maken? Dat is geweldig, absoluut geweldig. Het is er een prima gelegenheid voor. Mijn zoon zat hier eerst in. Die heeft een cateringbedrijf dat Film Food heet - waanzinnig, waanzinnig bedrijf. Maar je weet hoe dat gaat met die jongens. Hij besloot dat hij zelf de films wilde maken, en niet de acteurs-te eten geven, voel je 'm? Ik begreep het ook wel. Hij is nu een paar maanden in Hollywood. Heb gisteren pas wat van hem gehoord; hij zei dat hij misschien een script heeft verkocht. ’

Gustav inspecteert de grill, de oven, de vaatwasser, steekt zijn hele bovenlijf erin, en ondertussen kijk ik naar de inrichting, probeer me voor te stellen hoe het overkomt als we het een beetje opknappen. Ik zie een trendy eethuisje voor me, klasse, maar niet duur, waar je mooi gepresenteerde, goed toebereide Amerikaanse gerechten kunt bestellen - sappig gehaktbrood, biefstuk, gegrilde kip, aardappelpuree met jus, wiener schnitzel, appeltaart met ijs, mandjes met vijf soorten zelfgebakken brood. Gustav en ik zullen koken en een heel leger aan meiden die aan Robert Palmers videoclip ‘Simply Ir-resistible’ doen denken, bedienen en geven de zaak een hippe, toffe uitstraling. Onze zaak wordt een publiekstrekker.

Gustav zegt vrijwel niks tegen die vent. We kunnen er allebei nauwelijks een woord tussen krijgen.

‘Ik zit dus met een huurcontract van vijftig jaar en wat ik voor jullie kan doen is mijn advocaat een onderhuurcontract laten opstellen - drieduizend per maand. We kunnen het per maand of per jaar doen, wat je maar wilt. Het is een geweldig aanbod. ’

Gustav valt hem eindelijk in de rede en zegt: ‘Bedankt, we bellen nog. ’

Door de smalle klinkerstraatjes lopen we naar Home, een restaurant in Cornelia Street. Gustav is ongewoon stil. Zodra wc een plekje hebben, zegt hij: ‘Ik vertrouw die kerel niet-eh. Die zaak staat al lang leeg, dat kun je zo zien. Hij was te gretig. Als het zo’n goeie plek is voor een restaurant, waarom is het dat dan nog niet? ’

‘Dat moeten wij ervan maken. ’

‘Dat denk ik niet, schat. Als ergens een luchtje aan hangt, ruikt deze grote gok dat, ’ zegt hij en wijst op zijn enorme scheve neus. ‘Het hele dak zat vol scheuren, het fornuis moest worden vernieuwd. Het zou veel geld kosten. Daarom is de huur zo laag. ’

‘Was het echt zo beroerd? ’ vraag ik.

‘Het zag er niet goed uit, dat kon een blinde nog zien.

Nou, blijven zoeken maar-ah? Wat wil je? ’

‘Een bacon cheeseburger. ’

‘Voor mij ook. ’

Bij thuiskomst knippert het lampje van mijn antwoordapparaat. O lieve Heer, geef dat het Frank is. Stel me niet teleur, God. ‘Hé, Layla, met Frank. ’

Yes!

‘Volgens mij wordt het weer een latertje. Wat dacht je ervan om vrijdag uit eten te gaan? ’

Het is maandag. Als ik niet zo’n sukkel was, zou ik zeker weten dat Frank me afpoeiert. Nou, dat kan ik ook. Ik besluit niet terug te bellen. Als hij met me wil omgaan, moet hij er verdomme zijn best maar voor doen. Ik heb ook andere verplichtingen. Moet mensen opzoeken. Heb veel vrienden om mee om te gaan, veel zakelijke beslommeringen. Ik ben vastbesloten hem een koekje van eigen deeg te bakken. Ik sta al op mijn achterste benen en ik weet niet eens goed waarom. Ga maar na, als Frank me niet afpoeiert, gedraag ik me als een kreng. Poeiert hij me wel af, dan wil ik hem nooit meer zien. Een ding is duidelijk, ik word met de dag wanhopiger.

Ik meld me in de kelder van Lincoln Center waar de koks in een gang staan te werken omdat de keuken niet is berekend op de dagelijkse diensten plus bijzondere gelegenheden. Er staan snijplanken op serveerboys tegen de muur en daar staat een peloton Mexicanen rauwe zalmmoten tot tartaar te hakken.

De chef geeft me spinaziedienst naast Maxine, die mager is en onhandig overkomt, met slap, muizig bruin haar. Ze is van mijn leeftijd maar lijkt zestien en kookt ongeveer sinds die leeftijd professioneel. Ze droomt ervan chef te worden op een jacht op de Middellandse Zee, maar tot die tijd doet ze free-lancewerk op dit soort feestjes.

Met zijn tweetjes staan we op de gang steeltjes van de spinazie te snijden en de blaadjes in plastic zakken te stoppen. Blaadje voor blaadje vertelt Maxine haar levensverhaal. ‘Ik woonde in Londen met mijn man en twee kinderen... ’

Ze ziet er zo jong uit dat ik niet kan geloven dat ze getrouwd is, laat staan dat ze kinderen heeft. Het is een tragisch verhaal van liefde, drank en bedrog, waarvan de feiten snel groezeliger worden. Maar daar wil ik haar niet aan herinneren -‘Wacht even, je kreeg iets met de werkster, die maakte het uit en begon iets met je man, toen zijn ze getrouwd en nu ben je je kinderen kwijt? ’ - dus houd ik mijn mond maar en luister.

Tegen vieren komt de keuken vrij en sjouwen wij onze zakjes spinazie naar het aanrecht om ze te wassen, waarna we het in grote pannen stomen en zo het volume ontzettend laten afnemen. Robert, de chef, is een aardige vent, maar hoewel hij niet zo’n Noel-achtig ego heeft, heeft hij toch tamelijk vastliggende denkbeelden over wat vrouwen in keukens horen te doen. Terwijl de jongens tournedos bakken, kippenborsten grilleren, zalm pocheren, de bordelaise, sojagember en romige dillesausjes afmaken, staan Maxine en ik in de gang water uit schalen vol gestoomde spinazie te persen.

Maar Robert is zo’n chef die zichzelf nergens te goed voor acht en daardoor vind ik de spinazieklus minder erg. Het is een beer van een vent, met een grote baard en rubber Birken-stockmuilen. Hij helpt, lopend van kok naar kok, bij alle stadia van de voorbereiding en eindigt in de gang bij Maxine en mij. ‘Waar heb je gewerkt? ’ vraagt hij me.

‘Het laatst bij Tacoma, ’ zeg ik.

‘Ooo, Noel Barger, ’ zegt hij medelijdend.

‘Ja, ’zeg ik.

‘Dan weet ik het wel, ’ zegt hij met opgestoken spinaziebe-vlekte hand.

‘Wat is er met Noel Barger? ’ vraagt Maxine.

‘Laten we maar zeggen dat hij een hele grote broek aantrekt, ’ zegt Robert en wekt daarmee mijn nieuwsgierigheid.

‘Wat bedoel je? ’ vraag ik, voldaan afwachtend op iemand uit het vak die bevestigt wat ik al weet.

‘Je hebt toch zeker wel gehoord wat er bij Tacoma is gebeurd? ’

‘O ja, ’ zeg ik. ‘Hij heeft mazzel dat hij geen kogel in zijn reet heeft gekregen. ’

‘Ik geloof dat we het niet over hetzelfde hebben, ’ zegt Robert grinnikend.

‘Waar heb jij het dan over? ’ vraag ik, in de war gebracht.

‘Ik heb gehoord, ’ zegt Robert, een flinke hand spinazie opscheppend en er met beide handen het water uit persend, ‘dat Oscar een nieuw vriendje heeft. ’

‘wat? ’

‘Wist je dat niet, ’vraagt Robert lachend.

Mijn mond is opengevallen en ik sta met uitpuilende ogen te kijken. ‘Noel is geen homo, ’ zeg ik, eerder ongelovig dan ter verdediging van zijn mannelijkheid.

‘Denk jij, ’ zegt Robert. ‘Laten we maar zeggen dat Oscar stevig onderhandelt, oké? ’

‘O, alsjeblieft. ’

‘Hé, ik heb verhalen gehoord van jongens die veel ergere dingen deden om chef te kunnen worden. ’

Ik had nooit gedacht dat ik medelijden met Noel zou krijgen, maar als Robert me vertelt dat Oscar hem heeft genaaid en hij nergens anders werk kan krijgen, voel ik me exact hetzelfde. Dat wil zeggen, totdat Robert een blad met knoflook-bollen haalt en ons opdracht geeft alle teentjes te ontpitten -d. w. z., de groene onverteerbare dingetjes uit het midden te verwijderen. Dan heb ik uitsluitend nog medelijden met Maxine en mezelf.

Abdul, de jongen die overdag sauteert bij Tacoma, biedt aan me aan Wayne Nish van March te willen koppelen. Jimmy, de jongen die het brood maakt voor Tacoma wendt zijn contact met Jean Georges aan. Ray beweert dat ik maar eens contact moet opnemen met zijn vriend Mikey, de visjongen, want die schijnt iedereen te kennen. Gustav vindt dat ik kennis moet maken met een vrouwelijke chef genaamd Laurie die een zaak bestiert die West tzth heet.

Wayne Nish is knap, vriendelijk en laat me een middaglang de keuken van March zien. De sauteerder is een jongen van de Cariben, Nathaniel, die ooit voor Pinky werkte in de Gilded Lily. Nathaniel is een soort legende, niet alleen vanwege de levensgevaarlijke hoeveelheden rum die hij drinkt terwijl hij exquisiete maaltijden blijft produceren, maar ook vanwege het wonderbaarlijke formaat van zijn penis.

Ik mag Wayne wel. In tegenstelling tot het breed gedragen idee dat een chef een opgewonden heethoofd moet zijn is hij bijzonder charmant. Helaas heeft hij geen vacatures. Hij zal me bellen als hij iets heeft.

Jean Georges is onbereikbaar.

Mikey, de visjongen, ontmoet ik in de University Club, waar ik maar één drankje lang mag blijven omdat ik een meisje ben en geen rok draag. Mikey neemt me mee op zijn ronde langs de restaurants opdat ik met chefs kennis kan maken, terwijl hij witte enveloppen stampvol contanten aflevert. Om er niet als een hobbezak bij te lopen, heb ik mijn goeie Joseph-broek aangetrokken, een bijpassend shirt van Brooks Brothers, mijn mokkakleurige laarsjes en een lange jas.

Een van de chefs, een Fransman met betrekkelijk lang, vet haar, een kreukelige, droge huid en een Gauloise in zijn mondhoek, kijkt verwilderd als hij zijn envelop aanpakt - alsof dit de zoveelste vernedering is die hij moet ondergaan in een bitter leven vol teleurstellingen. Mikey stelt me voor en vertelt dat ik Cordon Bleu heb gedaan. Hij spert geamuseerd zijn ogen open. ‘Le Cordon Bleu, ah? C’estquoi fa? ’

‘Wat zegt hij? ’ vraagt Mikey.

‘Hij wil weten wat dat is, ’ zeg ik.

‘Kom op, kerel, ’ zegt Mikey en geeft de chef een stomp tegen zijn schouder, ‘je weet wel, die kookschool - Lu Kor-don Bleu! Ik zeg het toch goed, hè? ’ vraagt hij aan mij.

Ik knik.

‘Ah bon? C’est une école? ’

De meeste Fransen die ik ben tegengekomen hebben geen sjoege dat Le Cordon Bleu een kookschool is. Voor hun is het niets anders dan een beschrijving die het allerbeste aangeeft. ‘Oui, c’est fa, ’ zeg ik, en zie mezelf opeens met zijn ogen. Ik ben een verwend Amerikaans kind dat heeft besloten een poosje in keukens rond te hangen, verder niks. Ik kan niet kopen wat hij in heel zijn ellendige leven heeft verworven.

Mikey en ik maken samen pret, drinken Amstel light in lege cafés. Bij Baci komt er een lange oude man op ons af die Mikey op beide wangen zoent. Als hij buiten gehoorsafstand is, fluistert Mikey: ‘Dat is Oom Dom. Net uit de bak. Zie je die Rolex? Die heeft hij van een stervende geroofd. ’