“Ik ga even kijken of ik voor Christelle iets op de band moet inspreken,” zei Liedje. Ze zat zich in de studiezaal dood te vervelen.
“Dat doet Iris!” besliste Catthoor.
Iris keek dromerig op.
“Of was je hard aan het werk?” vroeg Catthoor. Ze hoorde de ironie wel in zijn stem.
Iris liep op haar gemak naar haar kamer.
In de slaappaviljoenen waren werklui extra kamers aan het inrichten. Er werden een paar nieuwe bewoners verwacht.
Iris bleef bij hen staan en keek belangstellend naar het getimmer en geschuif met panelen.
“Daar het lampje,” wees de ene man aan. “En daar de extra schakelaar.”
“Te hoog,” meende de andere.
Iris bleef zo geïnteresseerd mogelijk toekijken. Met een gezicht alsof ze er alles van wist. Ze knikte af en toe.
“De schakelaars moeten op de juiste plaats zitten, anders kun je het een paar keer voor hetzelfde geld komen overdoen,” zei Iris. Ze ging hen voor haar eigen kamer in en toonde hun waar de bedlampjes en de schakelaars aangebracht waren.
Christelle zat aan een tafeltje lusteloos naar de bandrecorder te luisteren en figuurtjes te tekenen die bijna van het blad af tuimelden. De mannen maten de hoogte van de stopcontacten op voor rolstoelgebruikers. Aan de andere kant mochten ze niet te laag zitten voor mensen die zich niet konden bukken. Iris liep met hen mee terug naar de kamers waar gewerkt werd. In die druilerige Christelle had ze helemaal geen zin.
“Twee schakelaars is misschien beter, een op rolstoelhoogte en een op de gebruikelijke hoogte,” meende Iris.
“Twee schakelaars?” zei de een, hij krabde over zijn kin.
“Waarom niet?” vroeg Iris. “Op een schakelaartje meer of minder zal het toch niet aankomen?”
“Dat is waar,” zei de andere.
Iris genoot van het gesprek. Sommigen van die gehandicapten waren heel slim, zouden ze die avond tegen hun vrouw zeggen.
Ze ging op de vensterbank zitten. “Ik heb nog geen beroep gekozen voor later,” zei ze. “Wat jullie doen, dat lijkt me wel wat.”
“Niet doen,” zei de eerste.
De andere keek naar haar rug.
“Mijn rug komt in orde, dan kan ik weer hetzelfde als iedereen. Klimmen, sjouwen, alles…”
Eerst zei hij niets, hij had blijkbaar aan haar stem gehoord dat ze dat zelf niet geloofde.
“Je kunt toch op een kantoor werken.”
“Bah,” zei Iris. “Een kantoor, ik val nog liever dood.”
“Maar jij kunt goed leren, anders zat je hier niet.”
“Dat leren komt mijn oren uit. Ik moet iedere dag tot elf uur studeren, iedere dag en als ik om elf uur nog niet genoeg gedaan heb, nog langer. Zou jij dat doen, iedere dag tot middernacht?”
Ze keek hem aan.
“En weet je waarom? Omdat ze geen andere manier weten om me te straffen.”
“Waarom moet je gestraft worden?” vroeg de andere.
“Zo’n braaf en slim kind,” zei de eerste.
Iris grinnikte.
Eén van de twee begon een sigaretje te rollen.
“Geef me er ook maar een,” zei Iris, zo vanzelfsprekend als ze maar kon. Sinds die collectie peuken in de ruïne ontdekt was, werd ze extra goed in de gaten gehouden.
Pas toen ze de sigaret al tussen haar lippen had en genietend een paar trekken had geïnhaleerd, schoot het de elektricien te binnen dat de bewoners van het tehuis sigaretten verschaffen waarschijnlijk niet mocht. Iris zag het hem denken.
“Dat is het enige wat ik nog heb,” zei ze.
“Is het waar?”
“Je wordt zo nerveus van al dat leren, dan moet je iets hebben.”
Ze bleef met de twee mannen kletsen tot ze stappen op de gang hoorde. De vastberaden tred van Catthoor. Zo bedaard mogelijk legde ze de half opgerookte sigaret op de rand van het lege blikje dat als asbak diende en zei: “Wel bedankt.” Ze legde haar vinger tegen haar lippen. Ten overvloede knipoogde ze nog eens en stapte naar buiten.
“Hou je die mannen van het werk?”
“Ze wisten niet hoe hoog de stopcontacten precies moesten zitten,” zei Iris. Ze zocht een zakdoek om haar neus te snuiten, ze moest ervoor zorgen dat Catthoor haar adem niet kon ruiken.
“Ik heb met hen over het vak gepraat.”
“Waarom?”
“Het was heel interessant. Heel interessante mannen ook.”
Hij nam haar van terzijde op en schudde zijn hoofd.
∗
Iris pakte de bandopnemer van het boekenrek.
Catthoor ging pas weg toen Iris met het inlezen van de geschiedeniscursus voor Christelle begon.
Iris las een stuk voor, herhaalde de hoofdpunten. Ze legde er eer in dat zo goed mogelijk te doen. Maar Christelle was er met haar aandacht niet bij. De figuurtjes bleven van de rand van het blad af tuimelen.
Midden in een zin drukte Christelle op de stopknop. “Laat maar,” zei ze. “Ik ga naar het atelier.”
Iris herinnerde zich dat ze nog een rol pepermuntjes in haar kast had. Ze stopte er gauw een paar van in haar mond om haar tabaksadem weg te werken en ze hield Christelle het rolletje voor.
Maar die sloeg de snoep af.
“Heb je er de smoor in?” vroeg Iris.
“Ze zijn hier helemaal niet zo open en eerlijk als ze beweren,” zei Christelle. Iris keek op.
“Als jij iets vraagt, krijg je niets te horen. Of ze liegen. Maar ze willen wel alles over jou weten. Waarom mogen we je tekeningen niet zien? Ik zit toch ook niet in de privé-zaken van anderen te neuzen, ik lees toch hun dagboeken niet. Ik heb twee keer aan Letty gevraagd wat er met Berendje aan de hand is, twee keer. Waarom vertelt ze de waarheid niet?”
“Welke waarheid?”
“Zijn dossier lag bij Alain op zijn bureau. Ik dacht dat het het mijne was.”
Ze boende over haar gezicht.
“Wat staat erin?”
“Ik denk dat hij…er zat iets in van de dienst oncologie. Ik heb aan Cara gevraagd wat dat was. Ik denk dat hij misschien wel doodgaat.”
“Nee,” riep Iris.
∗
Een half-uur later was Catthoor er weer. Hij controleerde de band.
“Niet veel gedaan,” zei hij.
“Nee,” zei Iris in plaats van Christelle. Dat voortdurende controleren van hem maakte haar ineens verschrikkelijk nijdig.
“Hoe komt dat?” Hij klonk gelukkig niet bars.
“We hebben zitten praten.”
“Goed van jullie,” zei hij. Hij leunde tegen een deurstijl. Christelle keek van hem weg. De tuimelende figuurtjes had ze al versnipperd. Nu tuimelde ze zelf van haar blad af.
“Ik ga in mijn atelier werken tot etenstijd.”
Hij keek haar hoofdschuddend na.
“Christelle zit een beetje in de put. En het moeilijke is dat ze je niet eens toelaat haar te helpen. Maar het is een mooi ding als ze met iemand van jullie praat.”
“Is het waar dat Berend doodgaat?” vroeg Iris.
“Hoe komen jullie daarbij?”
“Christelle heeft zoiets opgevangen,” zei ze.
Hij fronste. “Soms vang je wel eens iets verkeerds op, Iris.”
“Wat is er met Berend dat wij niet mogen weten?”
“Het is waar dat we ons zorgen maken om hem. Maar doodgaan?” Hij schudde zijn hoofd.
Ze vroeg zich af of hij ook loog.
“En die oncologie dan?”
Hij aarzelde even. “Hij is onderzocht op botkanker, maar dat werd al snel uitgesloten. Ik begrijp niet van wie Christelle dat gehoord kan hebben. Maar er is meer aan de hand met haar. Als iemand in de put zit, is het in de eerste plaats om zijn eigen problemen. Zo zitten mensen nu eenmaal in elkaar. Maar daarvan zal ze wel niets verteld hebben.”
“Nee,” zei Iris. “En ik denk ook niet dat ik het jullie zou vertellen als ik wel iets wist.”
“Tja, we leven nu eenmaal in gescheiden werelden, of niet, Iris?”
Catthoor keek haar aandachtig aan.
Ze keek terug, net zo lang tot hij zijn blik afwendde.