Zesendertig

De volgende dag ging ze Wostijne en Timor uit de weg. Ze dacht dat er wel gekletst zou worden in de klas maar de jongens vertelden aan niemand iets.

In de pauze van kwart over drie bleef Timor bij Iris zitten, hij duwde Zwitsers Zakmes de deur uit, die om één of andere mysterieuze reden ook wilde blijven en deed de deur achter hem dicht. Hij zette het raam vooraan in de klas open, en haalde de uitgetrapte sigaret van de vorige dag tevoorschijn.

“Die heb ik bewaard.” Hij lachte scheef. “Effe herstellen.”

Timor haalde de tabak uit het vloeitje, voegde er wat verse bij en draaide een nieuwe sigaret. Hij schroefde het deksel van het potje waarin hij de as van zijn sigaret zou opvangen. Roken in de klas was een aan strenge regels gebonden ritueel. Hij ging op de tafel bij het open raam zitten, en stak de sigaret op. Hij nam er een paar trekjes van.

Iris volgde de trage, bijna bedachtzame gebaren, de bewegingen van zijn lenige lichaam. Maar ze wendde snel haar blik af voor hij haar erop betrapte.

“Kom hier staan,” zei hij. Hij schoof een stoel weg, ze leunde tegen het raam. Hij hield het potje voor de as klaar en reikte haar de sigaret aan, ze stond dicht bij hem. Het was haar eerste sinds de operatie.

“Dat jongetje, zoals hij naar je keek,” zei hij. “Het had wel iets.”

Ze duwde de sigaret weg toen hij die weer aan haar wilde geven.

“Ik wil er niet over praten, Timor.”

“Iris, je moet daar weg.”

“Ik kom daar niet weg. Ik heb daar mensen.”

Hij schudde zijn hoofd en liep de klas uit.

De laatste leraar van die dag zei tegen Iris dat ze op het einde van de les naar de studieprefect toe moest.

“Kom binnen, Iris Bisschops,” riep de studieprefect joviaal. Alain was er ook. “Ik zei net tegen mijn goede vriend Alain, bij ons is je pupil zo mak als een lammetje, mijn hele 5C is mak, om niet te zeggen apathisch. Een paar weken voor je je opwachting bij ons kwam maken, Iris, hadden we er de borstel eens flink doorgehaald en dat laat zich nog altijd voelen. Iris zullen we niet apathisch noemen. Ze werkt goed, heel goed. Maar we moeten realistisch blijven. We boksen op tegen een ernstige leerachterstand, niet zozeer in vergelijking met haar eigen klas als met de A- en de B-klas.”

Daar had je het.

“Gaat u me wegsturen?”

“Wie heeft het over wegsturen?” vroeg de studieprefect.

“Iris is erdoor geobsedeerd. Ze heeft pas het gevoel dat ze ergens geweest is, als ze eruit gegooid wordt,” legde Alain uit.

Iris keek boos naar hem.

“Ik wilde je alleen voor een teleurstelling behoeden, meisje. Je studeert goed, je doet veel meer dan de rest van 5C, maar dan nog ben je te zwak om over te gaan naar een hoger jaar. Als je je verder blijft inspannen zul je volgend jaar het peil halen om mee te kunnen in een vijfde jaar. Het lijkt mijn leraren en mij het beste dat je het jaar overdoet in een normale klas. Volgend jaar zit je dan weer in het vijfde jaar. Waarschijnlijk in het gezelschap van een paar klasgenoten. Als je dat geruststelt.”

“Ik ben nu aan ze gewend,” zei Iris.

“Ja, alles went, zelfs 5C. Ik wist niet dat dit mogelijk was.”

“Goed nieuws,” zei Alain toen ze door de gangen van het atheneum stapten. “Beter dan wat ik had durven hopen.” Maar het enthousiasme van vroeger hoorde ze niet.

Hij reed snel.

“Gaan we meteen naar Rosa’s Huis?”

“Ik heb nog werk te doen.”

“U wilt van me af, hè?”

“Het is écht een obsessie van je.”

“U weet best wat ik bedoel.”

“Hou op met in te vullen wat ik weet, wat ik denk en wat ik wil.”

“Krijgen we het benauwd?”

“Iris, hou ermee op. Ik wil dat je je goed voelt, dat je je wat gelukkiger voelt.”

“Maak me dan gelukkig,” onderbrak ze hem.

“Ik heb al het uiterste gedaan.”

Ze legde een hand hoog op zijn dij.

Hij duwde die weg.

Ze schoof dichter naar hem toe, ze hield haar adem in. Weer legde ze haar hand op die plek, zoekend ging hij hoger.

Alain duwde haar hand weg. Hij ging langzamer rijden.

“Je bent…dit is waanzin.” Hij zag een piekwaar hij aan de kant kon gaan staan.

Ze drukte zich tegen hem aan, haar hand gleed naar zijn kruis.

Zijn lichaam gehoorzaamde haar warme hand. Het maakte hem razend, hij gaf haar een klap in het gezicht.

“Jij…kleine slet.”

“Ik hou van je,” fluisterde ze. “Ik hou van je,” herhaalde ze bijna onhoorbaar.

“Je had een ongeluk kunnen veroorzaken, Iris!”

Ze leek hem niet te horen. Hij pakte haar beide handen, hield ze stevig vast. Na een poosje verslapte de spanning in haar lichaam, ze ademde moeizaam in en uit. Verbijstering tekende zich af op haar gezicht en het schriele lichaam in zijn gipsen pantser was bijna meelijwekkend.

“Ik hou van je,” ze zei het nog eens. Het waren intussen woorden zonder betekenis. Haar ogen vulden zich met tranen.

Hij liet haar los.

“Je verroert je niet meer tot we er zijn.”

Hij stopte bij zijn eigen huis.

“Kom mee, laten we proberen te praten.”

“Ik geloof niet in praten,” zei ze. Ze had zich verrassend snel hersteld.

“Jij gelooft in vechten en neuken, dat weet ik. Maar dat doe ik niet met je. Wij gaan praten.”

Ze stond tegenover hem in het kleine halletje, ze bleef daar staan. Een ader klopte in zijn voorhoofd.

“Ik kan wachten,” zei ze zacht. “Ik kan net zo lang wachten tot u vindt dat het kan, ik kan dat echt.” Ze keek hem aan. “Ik ben niet geobsedeerd door seks,” ze hapte naar adem. “Ik stel me soms wat aan, maar zo ben ik niet echt. Ik hou van je, ik ben…” ze aarzelde, “je zegt het maar.”

Alain week terug.

“En ik weet je antwoord, ik wist het eigenlijk al.” Ze keek van hem weg toen stapte ze naar buiten. Verslagen.

Een uur later kwam Catthoor haar in haar kamer opzoeken. Ze lag op bed en staarde voor zich uit. Nu hadden ze eindelijk genoeg van haar: pak je koffers maar, de maat is vol.

Catthoor ging op de rand van het bed zitten.

“Alain heeft me gevraagd jou in de toekomst verder te begeleiden.”

Ze reageerde niet.

“Het is de eerste keer dat hij zoiets vraagt,” zei hij. Hij keek haar aan.

“Heeft hij, heeft Alain je niet verteld waarom?” Hij schudde zijn hoofd. “Hij heeft me te verstaan gegeven dat hij dat niet wilde.”

Deel VII