Zevenendertig

Nog voor de kinderen aan het strand geweest waren, lag er al zand in het vakantiehuis. Alain had de vorige avond de eetzaal aangeveegd en gedweild. Nu ruimde hij de tafels af. Hij veegde ze schoon, duwde het wagentje met vuil bestek en etensresten de keuken in. Het was de gewoonte om in de vakantie aan zee van de kleintjes een andere taak op je te nemen dan de gewone: de directeur ging de keuken in, mensen die anders niet met de kinderen van Rosa’s Huis te maken hadden, trokken met hen op. Het droeg allemaal bij aan het vakantiegevoel.

Alain deed hier wat de kokkin hem opdroeg. Het werk was bevredigend. Van wat hij deed, zag hij meteen resultaat. Maar hij wilde toch nog iets meer dan een symbolische bijdrage leveren en hij wilde bewijzen dat hij dit ook kon. Tegelijk vond hij dat lichtelijk belachelijk van zichzelf. De kokkin kende hem van de vorige jaren. Hij was de enige directeur van een instituut die zelf ook gehandicapt was en die met zijn personeel ter gelegenheid van de vakantie een veertien dagen durend rollenspel organiseerde. Ze bewonderde hem en ze ontzag hem natuurlijk ook.

“Ga jij maar aardappels schillen,” zei ze toen hij de dienwagen vol schoon bestek de eetzaal binnenduwde. “Je moet blijven oefenen, je zult zien dat de schillen steeds dunner worden.” Ze riep Iris erbij toen die halverwege zijn tweede aardappel de keuken inkwam: “Doe jij het hem nog eens voor, schat.”

De kokkin had ook onmiddellijk het vierkante meisje in het gips in haar hart gesloten. Catthoor had erop gestaan dat Iris meeging als extra hulp. Alain had daar wel bedenkingen tegen maar hij had er zich niet tegen verzet. Ze viel immers onder Ferdinand Catthoors verantwoordelijkheid. Hij bemoeide zich zo min mogelijk met haar, enkel als het niet anders kon, en zij had ook geen toenadering meer tot hem gezocht.

Het werk in de keuken ging haar goed af. Het leek wel alsof ze al jaren met de kokkin samenwerkte.

Iris schilde snel een paar aardappelen.

“Ik pas,” zei hij zacht.

Dat ontlokte een lachje aan haar. Maar ze keek niet op van haar werk.

“Kip voor 65 personen, op hoeveel kippen reken je dan? Doe je 65 gedeeld door vier of door drie?” vroeg ze aan de kokkin. Samen met Catthoor regelde Iris de boodschappen.

“Door twee, schat, iedereen wil een bout op zijn bord en liefst nog een vleugeltje erbij.”

“En als ik nu 65 kippenbouten vraag?”

“Dat doet onze poelier niet.”

“Ik kan bij een andere gaan.”

“Dat kun je Goossens niet aandoen, die arme man. Hij houdt zo van onze kinderen.”

“Dan vraag ik 33 kippen. Zal ik meteen vragen om ze in stukken te verdelen. Of doet Goossens dat ook niet?”

“Dat doet hij natuurlijk wel als je het hem van tevoren vraagt,” zei de kokkin. “Je moet toch de bestelling doorbellen. Maar Alain zou het ook kunnen doen.”

Iris keek bedenkelijk. “Het is misschien wel nuttig voor hem om dat ook te kunnen.” Het klonk niet ironisch, maar hij wist beter.

“Kleine heks,” fluisterde hij.

Hij betrapte er zich ineens op dat hij van haar hield. En zij betrapte hem op die liefde maar zou het voor zichzelf niet meer die naam geven. Ze was op haar hoede.

Ietwat bazig nam ze de aardappel uit Alains hand. “Zo,” zei ze, “eerst schil je hem helemaal, in een ruk door. Pas daarna haal je de oogjes eruit.”

Ze deed het overdreven langzaam voor en veegde haar handen af aan de handdoek, die ze bij wijze van schort voor haar kleren gebonden had.

“Kleine heks,” fluisterde Alain nog een keer.

Haar ogen lachten.

Catthoor kwam haar halen voor de boodschappen.

“Wat een fel meisje,” zei de kokkin waarderend. “Waarom hebben jullie haar niet eerder meegebracht?”

“Ze is pas sinds kort bij ons. We hebben er heel wat mee te stellen gehad.”

“Ik heb zoiets gehoord. Je moet er wel mee om kunnen gaan, hè, met dat type. Is ze meegekomen in plaats van die met de sproetjes, dat was zo’n lief ding.”

“Christelle kon niet meekomen,” zei Alain. De brief van Christelle waarin ze aankondigde dat ze wegging uit Rosa’s Huis lag hem nog zwaar op de maag. Het was een bittere brief.

“En die tengere man, wat doet hij bij jullie?”

“Ferdinand Catthoor is de hoofdopvoeder. Iedereen denkt dat ik de grote baas ben, maar ik verzet geen poot zonder dat hij er akkoord mee is, nou ja, zonder dat hij en Letty ermee akkoord zijn. Alleen voor de vakanties aan zee bleef hij altijd thuis omdat zijn vrouw hem enkele dagen in het jaar voor zich alleen wilde.”

“Nu hoeft dat niet meer?”

“Hij is discreet over zijn huwelijksleven.”

Alain zat op de bank bij de keuken en rookte een sigaretje voor hij aan de groenten voor het avondeten begon. Iris en Catthoor stapten uit de auto. Iris kwam naast hem zitten. Ze keek naar de sigaret op de rand van het bordje dat hij als asbak gebruikte. Even leek het of ze ernaar zou reiken om er een trekje van te nemen. Maar ze deed het niet, ze schoof met een bruusk gebaar enkele losse haren uit haar gezicht. Ze ving Alains blik op. Haar gezicht verstrakte.

“Ik heb de tijd nu, ik kan je even helpen,” bood ze aan.

“Hoeft niet.” Hij doofde de sigaret.

“Ik heb wel zin om in de zon te zitten. Of ben je hier liever in je eentje?”

“Blijf lekker zitten, kind.”

Ze trok een gezicht omdat hij haar kind noemde. Hij sloeg zijn arm achter haar op de bank. Zij leunde ertegen, strekte haar witte benen.

Catthoor had in de keuken de kar voor de boodschappen gehaald, samen met de kokkin laadde hij de voorraden uit zijn auto over. Voor hij naar buiten stapte om zijn map uit de auto te halen, nam hij een teugje uit een zakflacon.

Iris sloot haar ogen, en gaf zich over aan de warmte van de zon. Alain veegde de haarlok die van achter haar oor gesprongen was, uit haar gezicht. Ze opende eventjes haar lippen, een speekselbelletje spatte open in haar mondhoek, haar mond was warm en rood.

Om haar mond plooide een lachje, ze opende langzaam haar ogen, keek hem even aan en liep toen de keuken in.

Even later schalde haar lach op, meisjesachtig en brutaal, onbezorgd. De kokkin en Catthoor lachten met haar mee.

Ik heb haar dit gegeven, zei Alain tegen zichzelf, een nieuw leven. Meer dan vroeger voelde hij de behoefte om zich tegenover zichzelf te rechtvaardigen. Voor wat goed was gegaan en voor wat hij naar zijn gevoel correct afgehandeld had.

De kokkin kwam naar buiten met een glas bier voor hem. Ze zette het naast de bank, ze had een schilmesje bij zich en hielp hem mee. Toen hij een kwartier later de schillenbak ging leegmaken en naar het kantoor stapte voor zijn dagelijks telefoontje naar het secretariaat van Rosa’s Huis, zag hij Iris en Catthoor voor zich uit door de gang van het personeelsverblijf lopen. Het was een vertrouwd beeld: Catthoor naast één van zijn pupillen. De man had zijn arm niet om haar schouder geslagen, hij raakte haar niet aan, toch waren ze tot in hun manier van bewegen op elkaar afgestemd. Ze leken wel een stel.

Langzaam ging hij hen achterna.

Ze kwamen in een kleine tuin die achter de kamers van de begeleiders van de kinderen en het andere personeel lag. De verpleegster en de kinderverzorgster van de avond- en nachtdienst lagen er te zonnen.

De kinderverzorgster stond op om voor de nieuwkomers een paar ligstoelen op te zetten.

Alain gebaarde dat hij er geen hoefde.

De kinderverzorgster spreidde een handdoek uit zodat ze kon gaan liggen. “Ferdinand, smeer wat van dit spul op mijn rug,” ze reikte hem een tube zonnebrandcrème aan.

“Je krijgt rimpels van de zon,” zei Catthoor. Maar hij deed wat ze vroeg.

“Iris moet ook,” zei ze tegen Alain. “Zo’n bleekscheet. Haar benen en armen, komaan, doe er wat aan.”

“Ik doe het wel,” zei Catthoor, “Iris valt helemaal onder mijn verantwoordelijkheid.”

“Ben ik dan niet verantwoordelijk voor mezelf?”

“Altijd maar discussiëren!” Catthoor lachte, boog zich over het meisje dat al in de ligstoel was gaan zitten. “Laat me voor je zorgen.” Hij wreef haar dunne armen in met de crème, haar hals, haar benen. Hij deed er langer over dan bij de kinderverzorgster.

“Doe ook maar mijn gezicht,” zei Iris met hese stem.

“Doe me maar helemaal,” fluisterde ze toen hij daarmee klaar was.

De twee vrouwen moesten daar erg om lachen.

“Later als je groot bent!” antwoordde Catthoor. Hij zette zijn zonnebril op, en schoof zijn ligstoel naar een plekje in de schaduw.

“Mevrouw Catthoor vraagt haar man aan de telefoon,” kwam de kokkin zeggen. Ze zaten in het kleine zaaltje dat als bar voor het personeel was ingericht.

“Ik blijk nu toch weer een vrouw te hebben,” zei Catthoor tegen Iris.

Hij liep met de kokkin mee naar de telefoon. Iris nam zijn glas van tafel en goot een deel daarvan in de spoelbak.

“Wat doe je nu?” vroeg Alain.

“De inname doseren, dit is al zijn derde glas.”

“Jullie zijn al aardig op elkaar ingespeeld.”

“Dit is geen spel.”

Alain keek naar het glas van zijn vriend. “Ik had er nog niets van gemerkt, maar de directeur weet die dingen gewoonlijk het laatst, het schijnt een wetmatigheid te zijn.”

“Zou het niet overgaan als zijn vrouw bij hem terugkeert?”

“Ik wist niet dat ze van bij hem weggegaan was.”

“Ze heeft een paar keer gebeld terwijl ik er toevallig bij zat. En toen heeft hij er iets van verteld.”

Catthoor keerde terug, keek in zijn glas. “Heb jij hiervan gedronken?”

“Kan ik iets oplopen door uit uw glas te drinken?”

Hij deed alsof hij naar haar uithaalde. Ze schrok even, knipperde met haar ogen, lachte uitdagend. Hij streek door haar haren. Neuriede de eerste maten van What is this Thing called Love.

De begeleiders van de kinderen voor wie het werk erop zat, kwamen bij hen zitten. Ze maakten plannen voor de avond.

“Ga je mee?” vroeg één van de meisjes aan Iris.

Iris twijfelde even, maar haar kamergenote stak haar arm door die van Iris en trok haar mee naar buiten.

“Je moet niet de hele tijd bij die oude kerels blijven zitten,” zei een andere.

Alain was opgelucht toen hij hen zag weggaan richting terrasjes op de dijk. Hij zou met Catthoor proberen te praten. Maar er kwamen steeds weer mensen bij hen zitten om wat te praten en naarmate de avond vorderde, vulde Catthoor in een steeds sneller tempo zijn glas bij uit de zakflacon.

Toen ze eindelijk aan dat gesprek toe konden komen, wist Alain niet meer hoe eraan te beginnen. Verwoed zocht hij naar woorden. “Hoe gaat het nu aan het thuisfront?” vroeg hij ten slotte. Iets anders kon hij niet bedenken. Nog terwijl hij de vraag uitsprak, realiseerde hij zich dat hij één van de ongeschreven regels van hun omgang met elkaar overtrad. Ze hadden in hun gesprekken werk en privé-zaken strikt van elkaar gescheiden gehouden en zich uitsluitend tot het werk beperkt.

“Het thuisfront is…opgeblazen!” Ferdinand Catthoor schoot in de lach. “Nu zit ik in hetzelfde schuitje als jij, kameraad. Nu kan ik van mijn werk ook mijn thuisfront maken. Lang leve de eenvoud!”

Catthoor scheen het idee heel erg grappig te vinden, hij gierde van het lachen. Hij sloeg zijn arm om Alains schouder, als om hem te omhelzen. Hij was ladderzat.

Resoluut trok Alain hem mee naar buiten.

“De frisse lucht zal je goeddoen, Ferinand,” zei hij.

“De frisse lucht!” herhaalde Ferdinand Catthoor, hij vond het een hoogst vermakelijk idee dat die hem goed zou doen.

“Ik breng je wel naar je kamer,” zei Alain geduldig.

Iris kwam terug van de wandeling, ze zwaaide naar de anderen en haastte zich naar hen toe.

“Ga met de meisjes mee naar jullie kamer, Iris,” zei Alain.

“Ik blijf bij hem,” zei ze.

“Hij redt het wel.”

“En als hij moet overgeven?”

“Dan doet hij dat! Ik haal een teiltje en zet het bij zijn bed, goed? Ga nu zelf ook maar slapen. Morgen moet jij de dienst waarnemen als hij er niet toe in staat is.”

“Laat haar toch, klootzak!” Ferdinand Catthoor sprak met dikke tong. Hij zat voorovergebogen op het bed en keek toe hoe Alain zich bukte om hem zijn schoenen uit te trekken. In nuchtere toestand had hij dat nooit goedgevonden.

“Je bent dronken,” zei Alain.

“Jij bent verdomme een klootzak, Alain.” Catthoor lachte.

Alain liep langs Iris naar het bezemhok in de gang, pakte een emmer en zette hem bij het bed.

Hij hielp Ferdinand uit zijn kleren. Catthoor is een kille man, had Christelle in die brief geschreven, waarin ze hem de reden van haar vertrek uit Rosa’s Huis uitlegde. Ik heb nooit met hem kunnen praten. Eerst durfde ik niet, daarna wilde ik niet meer. Behalve Cara was er niemand die naar me luisterde.

Christelle had hem verkeerd beoordeeld. Ferdinand Catthoor was niet kil, er zat een laag tussen hem en de buitenwereld, iets als mist. Maar je kon erdoorheen. En dan kwam je wel iemand tegen.

In de deuropening was Iris hen blijven gadeslaan. Ze stond in de typische houding van Catthoor tegen de deurstijl geleund en gaf zonder dat ze het besefte een imitatie van hem ten beste.

“Ga naar je kamer, Iris.”

Ze schudde van nee en ging op de stoel bij Catthoors bed zitten.

Alain bleef buiten de deur wachten.

“Je kunt misschien toch beter weggaan,” hoorde hij Catthoor zeggen.

“Ik blijf bij je, je hebt verdriet.”

Catthoor fluisterde iets.

“Het is erg om alleen te zijn als je verdriet hebt,” zei het meisje.

Catthoor snikte.

Dat kind zit bij je, dan ga je daar toch niet liggen janken, had Alain hem willen toeroepen.

“Een mens is altijd alleen met verdriet,” huilde Catthoor. Toe maar, de nodige levenswijsheid op de koop toe.

“Iris, ik ben…” hij hoorde de man kokhalzen en daarna snikken. Alain stond op het punt naar binnen te stappen en Iris mee te nemen.

“Alain is een betweterige klootzak…maar hij is een goed mens. Hij is een goed mens.”

Iris lachte.

Door dat lachje voelde Alain zich meer in de zeik gezet.

“Hij is een goed mens, de laatste…goede mens.” Hij boerde. “Hij is puur, hij is zo puur dat ik ervan moet kotsen.”

Alain bleef als vastgenageld bij de deur staan.

“Hij wil me niet. Hij neukt liever met Letty,” en dan op een andere toon. “Nou ja, iedereen neukt liever met Letty.”

Het haar in Alains nek kwam overeind.

“Ferdinand, zou jij me willen? Je hoeft het niet te doen…maar zou je het willen?”

“Iris, ik…”

“Volgens mij ben je heel goed in bed.”