Drieënveertig

Het was niet koud in de kleedcabine bij het dokterskabinet, maar Iris rilde. Ze was bloot onder het wijde T-shirt en de trui. Het gips was een uur geleden weggeknipt, de verpleegster had haar met ontsmettende zeep gewassen. Wat verwezen had ze in het warme bad gezeten, in plaats van, zoals het hoorde, gelukkig te zijn. Haar huid was gerimpeld als bij een oud mens. Schildpadvel, dacht ze en ze wist dat ze zulke dingen niet hoorde te denken, dat het schild weg was, eindelijk en bijna voorgoed weg, en dat ze er in haar hoofd vanaf moest zien te raken.

“Je huid zal gauw herstellen,” had de verpleegster gezegd. Ze had haar ingewreven met olie, dezelfde als Letty gebruikte.

Iris leunde tegen de muur in de kleedcabine, ze sloeg haar armen om haar lichaam. Het leek wel of dat lijf niet van haar was, zo onwennig voelde het aan.

Haar moeder liep over de gang te ijsberen. Ze keek even naar binnen: “Voel je je wel lekker?” vroeg ze bezorgd.

“Ik wel,” antwoordde Iris.

Haar moeder stond nog even nerveus in haar handen te wringen en ging gelukkig weer de gang op.

Iris dacht aan die middag met Timor aan het strand.

Ze rook het leer van Timors vest weer, die typische geur. Daar was zijn stem: “Heb je dit echt gewild, Iris?”

“Was het goed?”

“Ik wilde voorzichtig zijn. Maar je was zo nauw.”

“Was het niet goed dan?”

“Het was alsof ik het zelf ook voor de eerste keer deed, jeezes. Ik was bang je pijn te doen.” Hij maakte een bezorgd gebaar, hij zat over haar in. Hij hoopte maar dat hij het goed gedaan had, anders zou hij zichzelf voor de rest van zijn leven een vreselijke lul vinden.

Hij onderbrak zijn zinnen, zocht naar woorden, hij werd onzekerder en tegelijk wilde hij het gezegd hebben. Het was een kwestie van ‘s-morgens in de spiegel kunnen kijken en daar een vent zien staan en niet een lafaard, een die het afliet weten als het erop aankwam. “Het is geen kwestie van hoe moet ik het zeggen, een lekker wijf naaien, sorry dat klinkt grof, of haar lekker doen klaarkomen. Ik had gewild dat ik verliefd op je was, maar dat ben ik dus niet. Maar ik denk niet dat het er echt toe doet. Of vind jij van wel?”

Het zand kroop tussen het hemdje en het gips, tussen het hemdje en haar huid en etste er korreltjes pijn in.

“Dus het was toch goed?” had ze nog maar eens voor alle zekerheid gevraagd.

“Ja Iris, het was goed,” zei hij. “De meeste meisjes vinden het prachtig als je er achteraf iets over zegt. Weet je wat vreselijk is? Als jij daar als één of andere stomme lul je broek dichtmaakt en dat zij intussen ligt te denken: door die zak had ik me nooit moeten laten pakken.”

“Dat denk ik niet.”

“Dan is het goed, Iris.”

“Ik ben ook niet verliefd op jou, wees maar gerust.”

“Je bent een heel tof meisje.”

“Kus me, Timor.”

Ze was van Ferdinand Catthoor weggelopen, zodra ze aan zee waren. Ze had zich gebukt om naar een zeester te kijken. Ze nam het dier even in haar hand, het was koud en het rook naar de zee.

“Dood,” zei ze. Ze legde het dier weer in het zand. Het was de laatste nacht.

Het was een heldere nacht, ze onderscheidde Ferdinand Catthoor wel in het donker, maar ze kon zijn gezicht niet zien. Hij wachtte bij de strandcabine tot ze naar hem terugkeerde. Hij streek met een paar vingers langs haar arm, toen ze er was. Ze wilde hem dichterbij, ze wilde hem zo dichtbij als iemand maar zijn kon.

“Het is zo stil. Ik zou dit wel iedere nacht willen.”

Hij hield haar vast bij de arm.

“Beloof me dat we dit nog eens doen, ooit, later, jij en ik.”

Hij lachte.

Ze aarzelde even. “We zouden hier nu kunnen slapen. Heb je de sleutel van de cabine?”

“Ik ben een oude man en ik slaap in een bed.”

“Zeg dat niet. Je bent niet oud.”

Hij ging op het houten plankier zitten. Ze leunde tegen de deur.

“Kom bij me,” zei hij. Ze ging met haar hoofd op zijn benen liggen, ze keek naar de donkere hemel.

“Doe nu maar,” fluisterde ze. Ze wilde dat de warmte van haar mond hem in verwarring bracht. Ze wilde dat hij het zand op haar borst proefde, dat hij zich aan haar overgaf. Iris was heel even liefde zonder droesem, zilt en fris en ontzettend vreemd. Even leek het te kunnen, maar de speeltijd was altijd te kort net als de tijd die ertoe deed. Was de tijd die ertoe deed de tijd van de liefde?

Maar het moment om haar te voelen en te proeven, het moment om te huiveren was zo voorbij.

“Doe maar,” fluisterde ze nog een keer, toen hij zich net voor het te laat was over haar heen boog en ze de eenzaamheid in zijn ogen las.

“Ik heb je. Nu ben je niet van haar, nu ben je van mij,” had ze in Reiniers oor gefluisterd. Zonder zich iets aan te trekken van de protesten van de anderen had ze hem in zijn rolstoel gewoon mee naar buiten genomen. Het leven was voor de brutalen. En deze weerloze man was voor de vrouw die hem van een andere af durfde te pakken.

Ze parkeerde zijn rolstoel naast het bankje bij de keukendeur.

Hij was bijna doorschijnend van vermoeidheid: “Ik ben kapot, Iris, maar ik zou het voor geen geld willen missen, dit allemaal.”

“Straks nog een romantisch etentje met je dame.”

“En daarna drie dagen platte rust.”

Ze zeiden een poosje niks. De schaduwen werden langer. Maar de warmte zinderde nog in het licht. Ze ging op de grond zitten, legde haar hoofd op zijn schoot en sloeg haar armen om zijn dunne benen. Zijn hand speelde door haar haren.

Ze drukte haar mond op zijn knieën.

Een kat zijn, uren en uren op zijn schoot zitten en spinnen, dat wilde ze, dat was het ultieme, dat was een voorproefje op de eeuwigheid. En waarom was dit allemaal voor Letty en niet voor haar?

Met enige moeite was ze opgestaan, toen Letty er even later aankwam. Iris schermde Reinier voor de andere vrouw af. Dit was haar buitgemaakte tijd.

“Maar ik móét later toch niet met Rosie trouwen?” had Berend gevraagd.

“Nee,” zei Iris. “Dat in geen geval.”

“Ze zal het vragen, wedden?”

“Zeg dan dat je nu nog veel te jong bent om aan trouwen te denken.”

“Maar dat ben ik niet.”

“Weet ik. Maar de meeste kinderen van jouw leeftijd zijn daar nog niet aan toe. Zeg dat je vrienden met haar wil zijn. En dat je ook met haar wilt spelen. Maar dat het allemaal stopt als ze begint te klieren.”

“Ze zal natuurlijk wel blijven klieren,” zei hij.

“Ja, maar dan ga je gewoon weg. En als ze je achterna komt, geef je haar een duw. Ze valt toch makkelijk om. Het belangrijkste is…” Iris dacht na, ze wist niet zo gauw wat het belangrijkste was. Het belangrijkste was de liefde die ze net als ieder ander krijgen wilde. Of was het nog iets anders? Dat ze haar eigen leven de moeite waard ging vinden? Maar dat deed je niet als niemand anders jou de moeite waard vond.

Dan toch de liefde? Iris dacht aan Catthoors zusje met haar onmogelijk leven. Ze had er vaak aan moeten denken. Het was vreselijk.

“Het belangrijkste is…” herhaalde ze, ze kwam er niet uit.

“Je hebt mijn ring toch nog?” vroeg Berend.

Ze haalde hem snel tevoorschijn.

De dokter kuchte discreet. Achter de dokter stond haar moeder. Ze plukte nerveus aan een zakdoek.

“Een ondersteunend korset, daar ontkom je niet aan,” zei de dokter tegen Iris. “En een ligvorm voor ‘s-nachts. Maar we zijn het eens, we kunnen de operatie als geslaagd beschouwen.” De jonge dokter die hem assisteerde, knipoogde naar Iris. Haar moeder begon van opluchting te huilen.

“Hou op, mama,” fluisterde Iris. Maar het hielp niet. Het hielp nooit, moeders moesten huilen.