Vijfenveertig

Iris keek Britta oprecht wanhopig aan: “Ik moet morgen naar school, maar ik heb niks om aan te doen. Alleen maar dit.”

Iris wees naar de flodderige zomerjurk waarvan de zoom scheef hing. Ze droeg er een oud, vormeloos T-shirt overheen. “Ik had vanmiddag nog kleren moeten kopen, ik had er geld voor meegekregen van mijn moeder. Maar het is er niet van gekomen…ik ben het vergeten.”

“Ben je dat vergeten?” Britta begreep natuurlijk niet hoe ze zoiets had kunnen vergeten.

“Door Catthoor,” zei Iris. Ze kon het niet uideggen. “Wat moet ik nu doen? Ik heb nog wat ouwe dingen geprobeerd, maar die hangen als vodden om me heen, ze zaten al in een vuilniszak. Ik zit in een klas met fotomodellen.”

Britta begreep gelukkig meteen hoe dramatisch haar situatie was.

“Kun je van iemand iets lenen?” probeerde ze. “Van Liedje? Liedje is vandaag toch aangekomen.”

Iris had geen zin in Liedje. Liedje had toen ze arriveerde niet eens iets over haar rug gezegd. En hoe ze er nu uitzag. Ook niets over Cara en Christelle die weg waren. Ze was meteen druk gaan kakelen over de schoonheidssalon waar ze haar opleiding zou krijgen en de kamer die ze voorlopig voor zich alleen zou hebben.

“Liedje heeft meer vormen dan ik,” zei ze. Ze schoot meteen zelf in de lach om die uitdrukking.

Britta zag ook in dat Liedjes kleren haar niet zouden flatteren. “Tja, ik zou je wel iets kunnen lenen, maar mijn kleren hangen allemaal thuis.” Ze dacht even na. “Ik vraag aan de kinderverzorgster of zij het een half-uur alleen afkan, dan rijden we naar mijn appartement en kun je snel iets uitzoeken. Ik heb de dozen van mijn zus nog niet weggedaan, daarin zit van alles, dat mag je hebben. Ze heeft een hoop spullen bij me achtergelaten omdat ze haar te klein geworden zijn. En het is nu ja, niet echt, wat ik zelf zou kiezen. Wel meer iets voor jou, je zult wel zien.”

Britta vertelde in de auto honderduit over haar zus, die anderhalfjaar geleden nog een magere wilde meid was en nu de dikkere en bezadigde moeder van een tweeling. Ze nam Iris mee naar haar dakappartementje in de binnenstad, sleepte een paar dozen met spullen aan en samen met Iris gooide ze die overhoop.

Ze had niet gelogen, de spullen van haar zus vond Iris het einde. Ze genoot ervan, ze vergat zelfs even het nare nieuws van Catthoor. Ze diepte een jeanspakje op. “Goh,” zei ze begerig.

“Probeer het gauw,” zei Britta.

De rok was te wijd maar Britta haalde een ceintuur voor haar uit de kast. Ze nam Iris mee naar de slaapkamer waar ze een grote spiegel had en klapte enthousiast in de handen. Ze kwam met een paar andere spullen aan, die Iris ook eens voor de spiegel moest bekijken.

Toen viel Iris’ oog op een foto van Alain. Hij stond op het nachtkastje naast Britta’s bed. Alain had één van de kleuters op schoot. Het kind lachte, Alain blikte ernstig in de lens.

Britta kreeg een kleur toen ze Iris naar de foto zag staren.

“Het is niet de bedoeling dat iemand er al van weet,” zei ze gauw.

“Wat weet?”

“Alain en ik, nu ja.” Ze kleurde nog dieper en begon nerveus uit te leggen. “Het is nog maar pas aan en we wilden wachten tot we zelf wat zekerder waren voor we iets aan de anderen vertellen.”

Iris zei niets.

“Maar we zijn heel erg verliefd.” Britta’s stem kwam van heel ver.

Iris stopte zonder te zien wat ze deed, de kleren in de plastic zak die Britta haar gegeven had.

“We moeten terug, hè,” zei ze.

“Kom woensdagmiddag maar verder kiezen uit die spullen,” bood Britta aan.

Iris knikte.

“Wil je het aan niemand vertellen over Alain en mij?” vroeg ze in de auto.

Iris schudde van nee en probeerde wanhopig iets te bedenken om te zeggen, iets wat normaal klonk.

Iris klopte aan bij Reinier.

“Ja,” riep Letty. Ze zat Reinier eten te geven. Ze had rode ogen van het huilen. Ze staarde Letty aan.

“Nee, is dat onze Iris?” Letty legde de lepel neer, liep om Iris heen.

“Wat zeg je daarvan?” zei ze tegen Reinier. Ze klapte in haar handen, ze meende het wel maar zette haar blijde verbazing om Iris’ nieuwe verschijning extra dik aan.

Reinier kauwde moeizaam iets weg.

“Er is veel afgegaan, er is wat meer zichtbaar.”

Iris werd verlegen.

“Maar je ziet er niet erg gelukkig uit,” zei de verpleegster.

“Jij ook niet.”

“Catthoor,” barstte Letty los. “Hij gaat weg, dat zei hij zo doodgemoedereerd. Zijn leven heroriënteren, dat soort bullshit. Ik doe hem iets aan als ik hem weer onder ogen krijg.”

“Hij heeft het me vanmiddag al verteld.”

“Heeft hij je toevallig ook uitgelegd wat hij van plan is? Zijn leven heroriënteren! Dat heeft hij al gedaan toen hij hier begon. Hij heeft het hier uit de grond gestampt. Hij heeft alles op alles gezet om het hier mogelijk te maken. Dat hebben we alledrie gedaan. We weten wat we aan elkaar hebben. We dragen het! We hebben gezegd: dit is een droom. Dit is een kans om een droom te realiseren. Om iets te doen. Om echt iets te doen. Hoe vaak in je leven krijg je daar de kans toe? En wie is hij nog zonder Rosa’s Huis? Wie is die hele Ferdinand Catthoor dan nog? Die gaat aan zijn eigen cynisme ten onder.”

Ze had Reiniers eten koud laten worden.

“Ik ga naar Alain. Die zal niet weten wat hij hoort.” Letty schoot haar vest aan. “Oh, je eten. Sorry Reinier.” Ze ging weer zitten, roerde door de gepureerde prak. “Jasses, het is helemaal koud.”

“Iris zal me wel helpen.”

Letty knikte, botste tegen de stalen verpleegster, het tuig waarmee ze Reinier in en uit bed tilde. Dat was haar nog nooit overkomen. Ze verdween door de deur.

“Ik vraag wel of ze je eten opwarmen in de keuken,” zei Iris.

“Laat maar, geef me die milkshake maar.”

Hij nam een paar slokjes.

“Wat denk je? Vermoordt ze hem?”

“Wat hindert het?” antwoordde Reinier laconiek. “Het is toch maar een hufter. En vroeg of laat komt hij wel terug. Het is wat Letty zegt: ‘Zij hebben ons heel hard nodig, zij zijn verloren zonder ons’.”