HOOFDSTUK 37
==

De verdediging in de aanval

Willem Scholten is er eigenlijk wel klaar mee. Zijn veroordeling dateert van vier jaar geleden. Naar zijn mening nog steeds een onrechtvaardige uitspraak: omkoping en oplichting bewezen. Maar de straf, één jaar cel waarvan acht maanden onvoorwaardelijk, die vindt hij te overzien. Hij heeft overwogen om van hoger beroep af te zien en de gevangenis in te gaan. Vroeger, als stuurman op de grote vaart, was hij ook vaak maanden van huis. Als hij het nu zo benadert? Bovendien: misschien hoeft hij – bij goed gedrag – zijn straf niet eens helemaal uit te zitten. Met een enkelbandje een tijdje thuis zitten, daar is overheen te komen. Daarna is hij ervanaf. Het is 2014, hij is dit jaar zeventig geworden. Het kan hem allemaal weinig meer schelen. Dat doet de tijd, zegt hij. Die relativeert alles: veroordeeld, jazeker, maar waarvoor? ‘Ik heet toevallig ook Willem, maar ik ben geen Holleeder.’

Het komt er niet van het hoger beroep te ontlopen. Ondanks het feit dat ook het Openbaar Ministerie het proces tegen Scholten niet koste wat het kost lijkt te willen doorzetten. Er wordt even gesproken over een schikking, maar Scholten heeft het idee dat daar een belastende verklaring van hem over Joep van den Nieuwenhuijzen tegenover moet staan. Daar past hij voor. En dus moet hij zich toch opladen om de strijd aan te gaan, met de nodige tegenzin, maar nog eendrachtiger met Joep dan voorheen, want ze zitten nu beiden bij hetzelfde advocatenkantoor: Sjöcrona Van Stigt. Van den Nieuwenhuijzen wordt in zijn hoger beroep bijgestaan door Alexander de Swart en Thijs Kelder, terwijl Hans de Jong optreedt als raadsman van Scholten. Het Openbaar Ministerie moet gelaten constateren dat ‘de rijen gesloten’ zijn.

De keuze van de verdachten voor hetzelfde kantoor en het besluit van het gerechtshof in Den Haag om de zaken Haven en Golf gelijktijdig te behandelen, maken het proces op zijn minst overzichtelijker. Tot dan toe was het een beetje rommelig geweest. Tussen de uitspraken van de rechtbank in Rotterdam in eerste aanleg had drie jaar gezeten. Het onderzoek naar Scholten had resultaten opgeleverd voor het onderzoek naar Van den Nieuwenhuijzen, en vice versa. Nu kunnen nieuwe documenten en nieuwe getuigenverklaringen in één gezamenlijk dossier, en zowel de verdediging als het om kan daar één geïntegreerd verhaal uit destilleren.

Die twee verhalen staan overigens lijnrecht tegenover elkaar. Het is wat dit proces bijzonder maakt: zelden zal een dossier zo omvangrijk zijn geweest, zelden zullen er zo veel getuigen – soms meerdere keren – verklaringen hebben afgelegd. Zelden zal er zo’n grote berg kale, onomstreden feiten hebben gelegen. De verdediging en het Openbaar Ministerie zeggen beide de waarheidsvinding boven alles te stellen. En toch, hoewel opgebouwd uit hetzelfde materiaal, is de ene waarheid de andere niet. Hier botsen niet twee visies op één werkelijkheid, maar twee werkelijkheden die elkaar uitsluiten.

Uiteraard zijn de verhalen in hoger beroep in grote lijnen hetzelfde als in eerste aanleg. De aanklagers stellen: Scholten heeft de garanties voor de leningen aan Van den Nieuwenhuijzen in het geheim verstrekt omdat hij door hem was omgekocht. Daartegenover staat nog steeds de lezing van beide hoofdrolspelers dat er geen sprake is geweest van corruptie, en dat Scholten deed wat hij deed in het belang van de Rotterdamse haven. Opvallend verschil met eerder is de benadering, misschien wel de tactiek van de verdediging. Van den Nieuwenhuijzen had dat al eerder gedaan, maar voor Scholten is het nieuw: niet in de verdediging blijven hangen, maar vol in de aanval gaan. Wat dat betreft heeft hij aan zijn nieuwe advocaat De Jong een goeie: steeds op zoek naar ontlastend materiaal, steeds nieuwe documenten aandragen en getuigen horen, steeds suggereren dat fiod en om onvolledig onderzoek hebben verricht en daarom steeds verzoeken om toegang tot de dataroom. Het is een terugkerend ritueel in de aanloop naar, en zelfs nog tijdens het hoger beroep: de strijd om openstelling van de dataroom, de ruimte waar de fiod de honderden dozen aan papieren en vier terabyte aan digitale documenten heeft opgeslagen. Steeds weer wil de verdediging er zoeken, misschien wel naar de heilige graal, het ultiem ontlastende stuk. Maar het om vindt het welletjes geweest. Zoeken naar informatie waarvan je niet weet of die bestaat, dat heet een phishing expedition. Dat kan eindeloos duren. Wat weer het verwijt oplevert dat het om dus niet in de waarheid is geïnteresseerd. Uiteindelijk is de beslissing aan het hof: die staat een ruimere openstelling voor de verdediging toe.

De aanval van de verdediging ligt ook besloten in het frame dat ze kiest. Niet de nadruk leggen op wat Scholten en Van den Nieuwenhuijzen hebben gedaan, maar op wat ‘de overheid’ heeft gedaan of juist nagelaten. De overheid en haar ambtenaren, of ze nu in Den Haag werken of in Rotterdam, die hun blunders verbloemen en elkaar dekken. Politici die verantwoordelijkheid afschuiven en hun eigen straatje schoonvegen. Van den Nieuwenhuijzen zag in het belang van de bv Nederland af van een megaorder aan Taiwan en als dank maakte het ministerie van Defensie zijn rdm-groep kapot. Scholten redde Rotterdam van een Chinese boycot en vervolgens dwongen de gemeente en het Havenbedrijf hem tot een roemloze aftocht. Ze zijn geslachtofferd, vermalen door hogere belangen.

Wat Rotterdam betreft waren die hogere belangen in 2004 wel duidelijk: ten koste van alles voorkomen dat de gemeente en het Havenbedrijf meer dan 100 miljoen euro moesten betalen aan de banken. Daarom werd Scholten opeens onbevoegd verklaard, terwijl hij een aantal maanden daarvoor nog ‘formeel binnen zijn mandaat’ was gebleven. Daarom werd hem een Alleingang toegeschreven, terwijl genoeg mensen op de hoogte waren van de garanties. Daarom trok de politiek, die hem altijd alle ruimte had gegeven, opeens de handen van hem af. Geholpen door een rapport van professor Lemstra, dat er louter op gericht was om het college van burgemeester en wethouders ‘uit de politieke wind te houden’, betoogt de verdediging. Scholten is ‘geraakt door de hypocrisie van betrokkenen. Mensen die hem kunnen ontlasten, houden hun wetenschap voor zich.’

Rotterdam heeft Scholten laten vallen, niet alleen door het zwijgen van politici en ambtenaren, maar ook door het achterhouden van stukken die hem vrijpleiten. Documenten die voor het onderzoek van Lemstra zijn gebruikt, zijn om onverklaarbare redenen niet in de dataroom terechtgekomen, laat staan in het strafdossier, aldus advocaat De Jong. Een toevallige vondst tussen wat collegestukken werpt voor hem ‘enig licht in deze duisternis’. In een instructie voor het personeel van het Havenbedrijf, kort na het uitbreken van het schandaal, staat te lezen dat documenten van het Havenbedrijf zich niet op het stadhuis mogen bevinden, tenzij ze nodig zijn voor de besluitvorming van het college. Anders zouden ze met een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (wob) weleens openbaar kunnen worden. Ook wordt er in de instructie aangestuurd op overleg met betrokken bestuurders en ambtenaren over de selectie van de te vernietigen werkdocumenten over de affaire. ‘Bizar’ noemt De Jong het opzetten van zo’n ‘goed gestructureerde papiervernietigingsactie’, die maar één doel had: ‘onwelgevallige documenten doen verdwijnen’. Uit ‘betrouwbare bron’ heeft de advocaat gehoord dat ‘de papiervernietigers in die periode overuren maakten’.[153]

Maar als iedereen ervan wist, als het allemaal in documenten is neergelegd, hoe is dat dan te rijmen met de Alleingang van Scholten? Had hij niet zelf van meet af aan verklaard dat hij de compensatieregeling met de rdm en de garanties onder de pet had gehouden? Hij had ze inderdaad geheimgehouden, maar niet omdat hij zou weten dat hij er niet toe bevoegd was en zou zijn omgekocht, maar na een moeilijke afweging, zo niet worsteling die eraan vooraf was gegaan. Hij had ze ten eerste niet gemeld omdat hij dacht dat de garanties ‘niet materieel’ zouden worden, ‘geen écht geld’, zoals hij meerdere malen verklaarde. Maar meer nog omdat het bekend raken tot politieke discussie zou leiden die projecten als de verzelfstandiging van het Havenbedrijf en de aanleg van de Tweede Maasvlakte zou doorkruisen. Liever had hij het wel gedaan: ‘Het klopt wel dat ik frustratie had over het niet kunnen melden van deze garanties, ik zat daar persoonlijk erg mee. Het zit helemaal niet in mijn aard om zaken stil te houden.’[154]

In het bedrijfsleven kun je dit soort dilemma’s delen met anderen. In het openbaar bestuur niet. ‘In een gemeentelijke omgeving heb je de kans niet om er in vertrouwen over te spreken. Als je iemand in vertrouwen zou nemen, dan besmet je die persoon. Een wethouder belast je met de verplichting om het te melden aan het college. Als uitkomt dat een wethouder ervan weet en dat hij het niet heeft gemeld, dan heeft hij daarmee een groot politiek probleem.’[155] Vandaar dat Scholten altijd tegen Van Sluis en zijn voorgangers had gezegd: ‘Je wilt het niet allemaal weten.’ Dat was niet om de wethouders te misleiden, maar om ze te beschermen. Het was een stilzwijgende afspraak, die niet inhield dat ze niets wisten – of uiteindelijk te weten zouden komen – maar om zaken op een bepaald moment buiten het politieke debat te houden. Zo ook met de garanties: voor Scholten was het geen kwestie van ‘niet melden’, maar van ‘vooralsnog niet melden’. Hij ging er altijd van uit dat ze op enig moment bekend zouden worden. Scholten kocht tijd. De rdm begint niet aan Taiwan, het Havenbedrijf stelt zich alleen maar garant, wat niets kost, de leningen worden terugbetaald aan de banken, alles lost vanzelf op en de zaak verdampt. Zó had Scholten het zich voorgesteld.

En zó vertelt Willem Scholten het ook aan zijn rechters in hoger beroep. ‘Ik begrijp best dat ik mij moet verdedigen, want het is een financieel echec geworden. Maar stelt u zich eens voor, wat was er gebeurd áls …’ Ja, áls de rdm overeind was gebleven en zijn leningen had kunnen aflossen, dan had hij in alle stilte een boycot van de Rotterdamse haven afgewend. Die stilte was een politiek-bestuurlijke afweging. Achteraf was het misschien niet een juiste beslissing – daar valt over te speculeren, geeft hij toe – maar daarmee nog geen beslissing die zich leent voor strafrechtelijke vervolging. Want dat is het verwijt dat hem in zijn strafzaak het hardste treft, zegt hij: dat hij de gemeente en het Havenbedrijf Rotterdam met ‘listige kunstgrepen’ heeft opgelicht, zoals de rechtbank in Rotterdam had gevonnist. Terwijl hij het deed voor de haven.

Voor de haven alleen, niet voor zichzelf, en niet voor wethouder Van Sluis. Van Sluis die hem had laten vallen, al had hij de havenwethouder in zekere zin gered. Want áls … áls hij Van Sluis wel had geïnformeerd, áls de garanties daardoor openbaar en onderwerp van publiek debat waren geworden, áls vervolgens de opzet van het verlenen van compensatie ter voorkoming van een China-boycot was mislukt? En áls vervolgens die boycot er was gekomen, wie was daarvoor dan politiek verantwoordelijk geweest? Juist, de wethouder. Wim van Sluis: ‘end of career’.[156]

[153] Pleidooi Scholten hoger beroep, pp. 57-58.

[154] Idem, p. 16.

[155] Idem, p. 17.

[156] Idem, p. 73.