HOOFDSTUK 48
==

Geen fraude

De bijeenkomst heeft weer veel weg van een receptie. Joep van den Nieuwenhuijzen verwelkomt zijn gasten. Het zijn er meer dan ooit. Dames zoenen hem op de wangen, heren schudden zijn hand en slaan hem op de schouders, iedereen wenst hem sterkte en succes. Iemand stelt hem de vraag of hij optimistisch is over de uitspraak. ‘We weten dat we gelijk hebben’, antwoordt de zakenman. ‘Of we het ook krijgen, horen we zo.’

Voor zover ze hem kennen, wensen de bezoekers ook Willem Scholten het beste. Alle keren was hij alleen geweest, nooit had hij iemand naar de zittingen meegenomen. Bewust niet. ‘Het is míjn proces. Ik hoef daar geen andere mensen om mij heen te hebben. Ik zit anders in elkaar dan Joep.’ Maar zie, vandaag heeft ook hij gezelschap. Zijn dochter had erop gestaan om bij de uitspraak van het hof aanwezig te zijn. ‘Ik had nog gezegd: doe het niet. Maar zij won, want ze wint altijd van mij.’

Dinsdag 30 juni 2015, 13.00 uur. Naarmate het moment nadert dat de bode van het gerechtshof de verdachten, hun advocaten en het publiek de zaal binnenroept voor de uitspraak in de zaken Haven en Golf, stijgt de spanning. De laatste personen die plaatsnemen zijn drie geüniformeerde agenten van de parketpolitie. Zou het dan toch? Als het hof ze veroordeelt en de eis tot directe gevangenneming toewijst, zullen het waarschijnlijk deze heren zijn die de verdachten afvoeren.

Wanneer de voorzitter van het hof, meester S.K. Welbedacht, aan zijn uitspraak begint, verraadt niets de spanning waaronder de verdachten nu moeten staan. Ze zitten erbij zoals op de vele zittingsdagen in de voorafgaande maanden: Scholten rustig, de handen voor de lippen gevouwen, Van den Nieuwenhuijzen beweeglijk, druk aantekeningen makend. Aan de laatste heeft de rechter woorden te wijden die de eerste aan zich voorbij kan laten gaan. Scholten staat buiten de fraude en het bedrog rond sp, SS Rotterdam en Lamoenchi, waarvoor Van den Nieuwenhuijzen in eerste aanleg is veroordeeld. En al helemaal buiten het paspoort van de Comoren dat de zakenman bij een verkeerscontrole had getoond, en waarop met een pennetje de 6 van 2006 in een 8 was veranderd. Dat paspoort was overduidelijk vals, maar toch wordt Van den Nieuwenhuijzen ervan vrijgesproken. Kennelijk had hij het niet geweten, anders had hij nooit het risico genomen het te gebruiken.

Over de manier waarop Van den Nieuwenhuijzen zijn bedrijven leidde, is de rechter weinig vleiend. Binnen het rdm-concern werd op ondoorzichtige wijze geschoven met posten en betalingen. De boekhouding en de verantwoording van de geldstromen was ondoorzichtig, zelfs voor de managers en de controller binnen de groep. ‘Kwalijk’, noemt de rechter die praktijken. Even kwalijk vindt hij het betalingsgedrag van sp, dat hij als ‘ronduit onbetrouwbaar’ betitelt. Maar hij kijkt ook heel precies naar het moment waarop de fraude zou zijn gepleegd: die onttrekking van 18 miljoen, de ‘doorsluisoperatie’ die curator Deterink had geconstateerd. Dat was begin juni geweest. En hoewel de financiële situatie van het bedrijf toen al reden tot zorg had gegeven, werd er op dat moment geen rekening gehouden met een faillissement. Er werd op vertrouwd dat er bij hoge nood geld uit de groep kwam. Dat was al enkele keren eerder gebeurd. Belangrijk is dus, merkt de rechter op, of elders in het concern de mogelijkheid en de wil bestonden om sp overeind te houden. En omdat Van den Nieuwenhuijzen ‘feitelijk aan de touwtjes trok’, is vooral relevant of bij hém die mogelijkheden en wil nog aanwezig waren. De rechter gaat ervan uit dat dat begin juni inderdaad nog het geval was. Hij had kredieten aangetrokken en hij was van plan om onderdelen van sp te verkopen. Of die verkoopplannen nu reëel waren of niet: ‘Hijzelf lijkt erin te hebben geloofd en had daarmee ook een goede reden om sp niet te laten vallen.’

Dat is de kern: op het moment van de onttrekking van 18 miljoen – begin juni – had Van den Nieuwenhuijzen er geen belang bij dat sp zou omvallen, laat staan dat hij een faillissement in augustus zag aankomen. Alleen al daarom kan er van faillissementsfraude geen sprake zijn. Dat het faillissement onder vreemde omstandigheden werd uitgesproken – het personeel was op vakantie en had de post niet gezien – doet daar niets aan af. Reden waarom de rechter zich over die omstandigheden verder niet uitlaat.

Meer dan de rechtbank in Rotterdam twee jaar eerder, lijkt het hof in Den Haag begrip te tonen voor de instelling die een ondernemer moet hebben om succesvol te zijn. Voor iedere entrepreneur, en dus ook voor Van den Nieuwenhuijzen, geldt het adagium dat de rechter met instemming citeert: ‘Ondernemen is risico nemen.’ Net als bij sp wil hij vanuit dat oogpunt een oordeel vellen over de gang van zaken bij SS Rotterdam en Lamoenchi, de twee vennootschappen die Van den Nieuwenhuijzen afscheidde van de rdm en aan het Havenbedrijf overdroeg. En ook hier doet hij dat door heel precies na te gaan of op het moment van de handelingen die de ondernemer worden verweten – 20 augustus 2004, de datum van de overdracht aan het Havenbedrijf – een faillissement van de twee ondernemingen in zicht was. En ook hier vindt de rechter het van belang dat SS Rotterdam en Lamoenchi deel uitmaakten van een concern, waarin zij een rol als financieringsmaatschappijen vervulden. ‘Beoordeling als zelfstandige entiteiten zonder oog te hebben voor de context waarin de vennootschappen functioneerden, zou een miskenning van de realiteit zijn.’ Dat SS Rotterdam en Lamoenchi werden ingezet om leningen aan te trekken en door te sluizen naar andere rdm-onderdelen, was niet laakbaar. Dat ze weinig tot geen eigen inkomsten hadden evenmin, gezien hun functie binnen het concern. Bovendien was het waarschijnlijk dat de goederen binnen de vennootschappen, het schip en het datahotel, binnenkort wel degelijk eigen inkomsten zouden gaan opbrengen.

SS Rotterdam en Lamoenchi waren voor het Havenbedrijf geenszins een ‘kat in de zak’, vindt het hof. Hun waarde woog aanvankelijk niet op tegen die van de leningen (en de daaraan gekoppelde garanties), maar zouden dat in de toekomst wel doen. ‘Aannemelijk is geworden dat de verdachte daarvan overtuigd was en dat die overtuiging niet geheel gespeend was van werkelijkheidszin.’

Dat Van den Nieuwenhuijzen en Scholten in elk geval voor het schip geen onwerkelijk scenario voor ogen hadden, mag volgens het hof blijken uit de houding van de gemeente Rotterdam. Kon de participatie van het Havenbedrijf in de ontwikkeling en de exploitatie van het schip destijds niet op brede steun in lokale politieke kringen rekenen? Daarom was niet te voorzien dat de gemeente en het Havenbedrijf de onderneming SS Rotterdam en daarmee het schip ten onder zouden laten gaan. ‘Eerder vormt het rechtvaardiging voor de veronderstelling die rond 20 augustus 2004 bij de verdachte bestond dat investeringen zouden volgen.’

Van den Nieuwenhuijzen mocht ervan uitgaan dat het Havenbedrijf geld zou steken in het schip, meent het hof. En ook mocht hij verwachten dat het Havenbedrijf zou investeren in het datahotel in Frankfurt, om nieuwe huurders aan te trekken en daarmee de waarde van het pand te verhogen. Net als bij de ss Rotterdam lag er een toezegging: die van Scholten. Dat de huur niet door Lamoenchi, maar door de niet overgedragen exploitant ccf werd geïnd, vindt de rechter niet doorslaggevend. ‘Het Openbaar Ministerie moet worden nagegeven dat de afspraken tussen partijen op onderdelen beter hadden kunnen worden gedocumenteerd, maar in het Nederlandse recht is ook van belang wat partijen – daar waar een schriftelijk contract een leemte laat – redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.’ Dat de uitkomst van het tuingesprek erin voorzag dat ook ccf aan het Havenbedrijf zou worden overgedragen, vindt hij aannemelijk. ‘De verdachte heeft gesteld dat zulks de bedoeling was en medeverdachte Scholten heeft dit bevestigd.’[187]

De rechter vindt ook niet dat de waarde van het datahotel op de datum van de overdracht voor een onrealistisch hoog bedrag in de boeken van Lamoenchi stond. Afgaand op de taxateur die het destijds waardeerde, komt hij tot de conclusie dat de aanname dat het pand voor een kleine 40 miljoen euro verkocht had kunnen worden, en na investeringen voor ruim het dubbele, niet onredelijk was. Dat het na het faillissement van Lamoenchi is verkocht voor 6,8 miljoen, is geen aanwijzing van het tegendeel. De liquidatiewaarde na een faillissement is namelijk altijd veel lager. De rechter wijst er in zijn vonnis op dat de waarde van het pand – na de nodige investeringen – anno 2015 is opgelopen tot 125 miljoen euro, daarmee steun gevend aan wat Van den Nieuwenhuijzen steeds heeft beweerd: dat het Havenbedrijf overhaast te werk is gegaan met afstoten van zijn bezittingen in Frankfurt en daarmee waarde heeft vernietigd.

En zo heeft Van den Nieuwenhuijzen op het punt van de fraude de uitspraak die hij zich had gewenst. sp, SS Rotterdam en Lamoenchi: ze zijn alle drie onherroepelijk failliet gegaan, maar, zo stelt de rechter in feite vast, buiten de schuld van de zakenman om. In elk geval mag worden aangenomen dat hij die faillissementen niet heeft zien aankomen, en daarom kan er geen sprake zijn geweest van faillissementsfraude. Bovendien pleit de rechter hem vrij van de beschuldiging dat hij in de civiele rechtszaken over het faillissement van sp heeft gelogen en dus meineed heeft gepleegd. Maar daar blijft het niet bij. De rechter wijst er ook nog eens op dat het niet bewezen is dat Van den Nieuwenhuijzen zich via de faillissementen op ongeoorloofde wijze heeft verrijkt. En daarmee slaat hij het om een zwaar wapen uit handen, een wapen dat het had willen inzetten om de zakenman de door hem ‘verduisterde’ 42 miljoen euro te ontnemen.

Joep van den Nieuwenhuijzen kan om meerdere redenen opgelucht ademhalen. Naast hem kan Willem Scholten dat nog niet.

[187] Citaten uit vonnis gerechtshof Den Haag, 30 juni 2015.