HOOFDSTUK 50
==
Als vrij man zoeken Willem Scholten en Joep van den Nieuwenhuijzen een plaatsje in de zon op. Ze strijken met hun gevolg neer op het terras van hapjesbar Tabasco in de Haagse Theresiastraat, om de hoek van het gerechtshof. De angst voor directe opsluiting was ongegrond geweest, de parketpolitie had zich onverrichter zake weer teruggetrokken. Ze hoeven niet de gevangenis in, dat is voor hen de belangrijkste uitkomst van het vonnis dat ze zojuist hebben aangehoord. De opluchting daarover overheerst.
Verder zijn er vooral gemengde gevoelens. Met name Van den Nieuwenhuijzen is een tevreden man. Vrijgesproken voor bijna alles omtrent de faillissementen van sp, SS Rotterdam en Lamoenchi. Fraude en bedrog, de beschuldigingen die hem in zijn leven als zakenman de laatste tien jaar zo hebben dwarsgezeten, zijn niet bewezen verklaard. Bij Scholten is het verwijt dat hij de gemeente en het Havenbedrijf Rotterdam heeft opgelicht, van tafel geveegd. Daar staat tegenover dat in tegenstelling tot eerste aanleg, bij hem nu ook de 1,2 miljoen als gift is bestempeld. Het hof heeft hen veroordeeld voor omkoping. Bij beiden steekt dat als een graat in de keel.
Ook omdat de rechter bij zijn milde straf tamelijk harde woorden heeft uitgesproken. Mild is de straf omdat die veel lager uitvalt dan in eerste aanleg was uitgesproken en in hoger beroep was geëist. Bij Scholten was dat respectievelijk acht maanden en tweeënhalf jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf, en bij Van den Nieuwenhuijzen tweeënhalf jaar en vijf jaar onvoorwaardelijk. Van het hof krijgt Scholten nu één jaar voorwaardelijk; hij hoeft niet achter de tralies. Van den Nieuwenhuijzen wordt eveneens tot één jaar veroordeeld, waarvan tweehonderdvijfentachtig dagen voorwaardelijk en tachtig dagen onvoorwaardelijk. Omdat die tachtig dagen precies de omvang is van het voorarrest dat kan worden afgetrokken, hoeft ook hij per saldo niet de cel in.
Bij het opleggen van de straf heeft de rechter er rekening mee gehouden dat beiden al een publieke straf hebben ondergaan. Over Willem Scholten zegt hij: ‘De verdachte stond op een voetstuk en is daar hard vanaf gevallen.’ En over Joep van den Nieuwenhuijzen: ‘De verdachte is diep gevallen.’ Het aanzien dat zij genoten, hebben zij verspeeld. Maar, zo benadrukt de rechter ook, zij moeten zich dat in de eerste plaats zichzelf verwijten.
Met name bij Van den Nieuwenhuijzen ontwaart de rechter weinig schuldbesef. ‘Hij bekleedde een prominente positie in de Nederlandse samenleving en verkeerde in kringen van hooggeplaatste en belangrijke personen, maar wordt nu door velen met de nek aangekeken. Het heeft het hof juist daarom verbaasd dat die positie de verdachte er niet van heeft weerhouden zich schuldig te maken aan omkoping. Hij wist wat hij zou kunnen verliezen. Hij heeft er vooralsnog geen blijk van gegeven in te zien, dat hij dit verlies aan zichzelf te wijten heeft.’
‘Koning van de Rotterdamse haven, zo werd de verdachte tot medio 2004 nog weleens genoemd’, krijgt Scholten te horen – zijn tenen zullen wel weer even zijn kromgetrokken. De rechter dicht hem als toenmalig directeur van het Havenbedrijf vergaande invloed op het reilen en zeilen van de Rotterdamse haven toe. Hij ‘opereerde in een moeilijk speelveld van vrije markt en politieke belangen. Hij kreeg daarbij van gemeentewege veel vrijheid. Van die vrijheid heeft de verdachte misbruik gemaakt.’
Scholten en Van den Nieuwenhuijzen hebben niet alleen strafbare feiten gepleegd, ze hebben ook maatschappelijke belangen schade toegebracht, overweegt de rechter. Hij brengt de grote opschudding in herinnering, toen de omkoping aan het licht kwam. Het vertrouwen dat de samenleving moet kunnen hebben in ondernemers en politici, is geschonden. ‘Kennelijk – zo zal het beeld in de samenleving zijn – is uiteindelijk alles te koop: hij die geld heeft, koopt een voorkeursbehandeling.’ Alleen al om dat beeld tegen te gaan, is een straf op zijn plaats. ‘Voor zover het plegen van de misdrijven voortkomt uit een gevoel van onaantastbaarheid, moet duidelijk zijn dat niemand dat is.’
Met name Scholten als overheidsdienaar heeft ‘de van hem te eisen integriteit – en daarmee zijn plicht – geschonden’, meent de rechter. ‘Dat heeft velen geschokt, zowel in de Rotterdamse haven als daarbuiten. Over de financiële gevolgen van de door de verdachte getekende garanties wordt ook nu nog geprocedeerd en bij wie uiteindelijk ook de civielrechtelijke aansprakelijkheid komt te liggen, duidelijk is dat de benadeling aanzienlijk zal zijn.’ Maar de schade is behalve financieel ook moreel, aldus het hof. ‘De voorheen prominente positie van de verdachte maakt daarnaast dat velen kennis hebben genomen van zijn handelen en zich wellicht hebben afgevraagd of de hoge heren zich nu werkelijk alles kunnen permitteren.’ Het antwoord op deze retorische vraag is een duidelijk ‘nee’.[189]
Maar waarom hebben Scholten en Van den Nieuwenhuijzen zich laten verleiden tot omkoping? Het hof ziet maar één motief: het slijk der aarde. De zucht naar financieel gewin. De wens om van veel, meer te maken. En daarom leggen de rechters, bij wijze van toegift, ook nog eens een financiële straf op. Scholten moet een boete van 75.000 euro betalen, Van den Nieuwenhuijzen het dubbele bedrag: 150.000 euro. De laatste haalt er bijna zijn schouders over op: ‘In vergelijking met de 10 miljoen euro borg die ik ooit heb moeten neerleggen, kan ik daarmee leven’, zegt hij in een reactie na de uitspraak. Maar Scholten is geschrokken en vindt het een ‘hele hap’. ‘Die Willem is omgekocht, wat maakt het uit, die heeft geld. Dat is een beetje de aanname. 75.000 euro is niks als je 1,2 miljoen in je zak hebt gestoken. Maar ik heb dat geld niet. En ik heb het nooit gehad.’[190]