Het havenschandaal is een zwarte bladzijde in de geschiedenis van Rotterdam die de gemeente en het Havenbedrijf liever niet meer opslaan. Binnen drie dagen na het vonnis in hoger beroep op 30 juni 2015 ziet havenwethouder Pex Langenberg – de zoveelste alweer sinds het vertrek van Wim van Sluis – in de uitspraak van het hof aanleiding om ook formeel een punt achter de affaire te zetten. In een brief aan de raad laat hij weten dat de gemeente geen aanknopingspunten meer ziet om Willem Scholten aansprakelijk te stellen voor de schade, nu deze is vrijgesproken van oplichting. Rotterdam zal geen civiele procedure tegen de voormalige havendirecteur aanspannen, een beslissing waar ook het Havenbedrijf zich bij aansluit.[191]
In de gemeenteraad is de belangstelling voor het havenschandaal allang weggeëbd. Zeker nadat de rechtszaken tegen de banken zijn geëindigd in glorieuze overwinningen en het Havenbedrijf de laatste voorziening in de jaarrekening – de claim van 20 miljoen van de Commerzbank – heeft laten vrijvallen en aan de gemeente als dividend heeft uitgekeerd. De kans dat de claim alsnog wordt toegewezen is ‘verwaarloosbaar’ klein.[192] Nieuwe problemen vragen om aandacht als oude problemen zijn opgelost. Slechts één raadslid maakte zich nog geregeld druk over de zaak. Dat is René Schuurman van Leefbaar Rotterdam, die het college bestookt met vragen of het nog van plan is om Scholten een keer aan te pakken. Hij krijgt steeds hetzelfde antwoord: eerst de afloop van de strafzaak maar eens afwachten, dan kijken we verder of er een ‘redelijk vooruitzicht’ is dat we de schade op de oud-directeur kunnen verhalen. ‘Het is of ik overal tegen een muur loop. Niemand lijkt meer geïnteresseerd in de zaak-Scholten. De gemeente vervolgt wel mensen voor steunfraude maar laat de grootste fraudeur van Rotterdam vrij rondlopen’, zegt hij in een interview.[193] Na het hoger beroep is het definitief: Rotterdam laat Scholten lopen.
Ook op een andere manier heeft het havenschandaal weinig weerklank gevonden in de Rotterdamse politiek. De affaire heeft geen diepgravende discussie over de aansturing van het Havenbedrijf voortgebracht. Het is opgevat als een incident, een door een losgeslagen eenling veroorzaakt bedrijfsongeval, niet als een weeffout, een welhaast onvermijdelijk gevolg van een verkeerde ordening. Natuurlijk is de directiestructuur van het Havenbedrijf aangepast, zoals de raad van commissarissen al had gewild toen Scholten er nog zat. Maar de verzelfstandiging zelf, op 1 januari 2004 na jarenlang touwtrekken gerealiseerd, is nooit meer serieus onderwerp van gemeentepolitiek debat geweest.
Daar zijn wel pogingen toe gedaan, met name door – het zal niet verbazen – de tegenstanders van die verzelfstandiging. Die zagen in de verwijdering die tussen stad en haven is ontstaan – of liever tussen stadsbestuur en Havenbedrijf – een voorbode van de ontsporing van de directeur. De checks and balances waren voordien juist goed geregeld, vonden zij. De beleidsvrijheid van het Gemeentelijk Havenbedrijf en de controle daarop door het college en de gemeenteraad was goed in evenwicht geweest, mede dankzij de specifieke havenkennis die op de secretarie van het stadhuis was verzameld. Beleidsbepalende ambtenaren die de voorstellen van het Havenbedrijf op hun merites konden beoordelen. Een tikkeltje inefficiënt misschien, twee afdelingen binnen de gemeente die zich met dezelfde materie bezighielden, maar het leverde zorgvuldig afgewogen beleid op, aldus deze pleitbezorgers van een gemeentelijk Havenbedrijf.
In een operatie om het gemeentebestuur af te slanken en overzichtelijker te maken – er werkten 27.000 medewerkers op enkele tientallen afdelingen – werden begin jaren negentig de specialisten overgeheveld naar een sterk ingekrompen aantal takken van dienst. Zo ook verhuisden er mensen van het stadhuis naar het Havenbedrijf. Dat vergrootte de snelheid en slagvaardigheid van het bestuur, maar ging ten koste van de tegenkracht die het stadhuis aan de ambities van het Havenbedrijf kon bieden. Daar, zeggen critici, is de eerste stap gezet naar de uitholling van invloed van de Coolsingel en naar de vorming van het Havenbedrijf als een ‘staat in de staat’. Met een eigen staatshoofd: de koning van de haven.
In de jaren erna, in de aanloop naar de uiteindelijke verzelfstandiging, verschoof de macht steeds meer naar het Havenbedrijf. Het mandaat van de directeur werd steeds verder uitgebreid, tot het vrijwel ‘onbegrensd’ was. Met Mainport Holding Rotterdam werd bovendien een vehikel in het leven geroepen om buiten het zicht van concurrentiewaakhonden commerciëler te kunnen opereren. Ook binnen die dochteronderneming had de directeur het rijk alleen. Zo’n concentratie van macht bij één persoon, zonder dat het toezicht vanuit de politiek werd versterkt, dat moest wel tot ongelukken leiden, menen de critici. Naderhand moet Scholten zelf zich dat ook hebben gerealiseerd, toen hij opmerkte: ‘Hadden ze me maar beter gecontroleerd.’
De onafhankelijker koers van het Havenbedrijf ging gepaard met een grootsere visie op wat de haven van Rotterdam moest zijn. Geen saaie beheerder van lokale haventerreinen, maar een internationaal georiënteerde mainport manager. Beter in staat om met omliggende havens te concurreren. Daarbij hoorde: investeren, ook in bedrijven. Niet alleen in de eigen havenregio, maar ook daarbuiten. Er werd geld gestoken in havens en terminals in het buitenland om een rol als ketenregisseur in het goederenvervoer te kunnen vervullen. Ook die ambitie heeft veel kritiek geoogst: ketens laten zich niet regisseren door een haven. Veel geld is gestopt in onrendabele projecten die marktverstorend hebben gewerkt.
De grote – volgens criticasters: misplaatste – ambities hebben uiteindelijk geleid tot de verzelfstandiging van het Havenbedrijf, waarmee het zich heeft losgezongen van de gemeente. Die gemeente, menen zij, is nu overgeleverd aan de nukken van een directie en een raad van commissarissen. Er is voor een vorm gekozen – de structuur-nv – die niet geschikt is voor het behartigen van publieke belangen. ‘Rotterdam mag geen overheidscommissaris benoemen om het algemeen belang te beschermen. De feitelijke zeggenschap over het enorme havengebied is nu in handen van een klein gezelschap dat zichzelf in de praktijk via coöptatie aanvult. De raad van commissarissen mag in geen geval het algemeen belang laten prevaleren boven het vennootschappelijk belang. Anders gezegd: het bestuur van een overheidsmonopolie met vergaande raakvlakken aan het algemeen belang, mag dat belang niet behartigen.’
Rotterdam realiseert zich onvoldoende dat de statuten de mogelijkheid bieden om de aandelen te verkopen aan particulieren. ‘Uitverkoop’ hangt als zwaard van Damocles boven de haven. ‘Een enkele wethouder, gesteund door een paar rijksambtenaren, kan in een onbewaakt ogenblik besluiten het Rotterdamse havenareaal geheel of gedeeltelijk te verkopen. Juridisch is dat mogelijk, en als de financiële nood in de gemeente maar hoog genoeg wordt, zou het kunnen gebeuren.’ Rotterdam zou zich geen betere dienst bewijzen dan door de verzelfstandiging terug te draaien.[194]
Maar het ongedaan maken van de verzelfstandiging, zoals bij de Nederlandse Spoorwegen en ProRail nog weleens wordt bepleit, is noch in politiek Rotterdam, noch in politiek Den Haag ooit nog op de agenda gezet. Het is een gepasseerd station. Volgens de voorstanders heeft het model zich bewezen: het Havenbedrijf is geprofessionaliseerd tot een efficiënte, strak geleide organisatie die snel en slagvaardig kan handelen en daarom zijn concurrentiepositie in de range Hamburg-Le Havre heeft kunnen versterken. De afstand tussen de stad en het Havenbedrijf mag bestuurlijk dan wel zijn vergroot, feitelijk zijn zij van elkaar afhankelijk gebleven. De stad heeft een economisch sterke haven nodig, de haven een stad waar het prettig wonen is. Zonder draagvlak in de stad en de regio verslechtert de arbeidsmarkt en zal het voor het internationale bedrijfsleven minder aantrekkelijk zijn om zich in Rotterdam te vestigen. Ontwikkeling van stad en haven zal daarom ‘hand in hand’ moeten blijven gaan, zoals het in de in 2011 opgestelde Havenvisie 2030 staat geformuleerd. ‘De binnenstad is het ideale visitekaartje van de haven’, is de gedachte. De Havenvisie, met daarin de ambities en plannen voor de komende twintig jaar, is opgesteld door het Havenbedrijf, maar goedgekeurd door de grootste aandeelhouder, de stad Rotterdam, door het orgaan dat het in die stad uiteindelijk voor het zeggen heeft: de gemeenteraad.
Bovendien kan de vraag worden opgeworpen: hebben de verzelfstandiging van het Havenbedrijf en het eigenmachtige optreden van de directeur eigenlijk wel iets met elkaar te maken? Is het niet eerder zo dat Scholten gebruik heeft kunnen maken van de mazen in het toezicht die door de verzelfstandiging zijn gedicht? Was de bevoordeling van de rdm niet al veel eerder begonnen? Feit is dat de eerste garanties al vóór de verzelfstandiging in 2004 werden verstrekt. De raad van commissarissen heeft kunnen ingrijpen toen ze aan het licht kwamen, al had die dat al eerder kunnen doen (in mei toen de Commerz-garantie bekend werd) dan hij uiteindelijk heeft gedaan (in augustus). Daarvóór moest Scholten verantwoording afleggen tegenover een wethouder en een gemeenteraad over financiële en operationele resultaten. Over de inhoud, niet over de manier waarop het Havenbedrijf functioneerde en hoe hij daar leiding aan gaf. Zonder raad van commissarissen was het misschien louter een politieke affaire gebleven, met de bijbehorende pogingen om die in de doofpot te stoppen. Commissarissen kijken vanuit hun verantwoordelijkheid uitdrukkelijk wel naar de governance van een bedrijf. Vanuit die optiek is de verzelfstandiging een zegen geweest die te laat over Rotterdam is neergedaald.
Misschien minder dan de structuur heeft de cultuur van het Havenbedrijf bijgedragen aan de ontsporing die het havenschandaal is geweest. Die cultuur veranderde na de komst van Scholten begin jaren negentig. Met opzet: van de gemeente moest het Havenbedrijf minder ambtelijk worden en meer commercieel. Minder overheid uitstralen en meer markt. Geheel conform de tijdgeest in die jaren, en wellicht een tikje overschattend wat een commerciëlere aanpak vermag. Zoals een oud-medewerker het treffend uitdrukte: zelfs met een dominee aan het roer maakt het Havenbedrijf nog 200 miljoen euro winst per jaar. Met een monopolie op het havenbeheer in Rotterdam is het een bedrijf in een comfortabele positie en bepaald geen schip dat drijvend moet worden gehouden. Zo’n gestage inkomstenstroom betekent dat er altijd geld genoeg is: genoeg om te investeren, genoeg om de gemeente tevreden te stellen en genoeg om ‘leuke dingen voor de mensen’ te doen. Dat verklaart de macht van het Havenbedrijf en zijn baas, of die nu ambtenaar is bij de gemeente of directeur van een nv.
In laatste instantie ligt de kiem van het havenschandaal in het handelen van één man: Willem Scholten. Uiteindelijk heeft hij – en hij alleen – besloten om het Havenbedrijf garant te laten staan voor de bankleningen aan de rdm. In het belang van de haven, naar eigen zeggen, om een Chinese boycot te voorkomen. Omdat hij was omgekocht door Joep van den Nieuwenhuijzen, volgens justitie, daarbij geholpen door diens advocaat Jacob Cornegoor. Om deze twee uitersten – onschuldig of schuldig – draaide de strafvervolging die tien jaar heeft geduurd en nog niet ten einde is. De rechters hebben een afweging moeten maken. Het is het een of het ander: als Willem en Joep de waarheid spreken, dan zit justitie op een dwaalspoor. Omgekeerd, als justitie hen heeft ontmaskerd, dan is die waarheid een leugen. Anders dan in een strafzaak waarin een bekentenis is gedaan – of zelfs maar een gedeeltelijke bekentenis – is in dit proces een rechterlijk oordeel zonder stellingname over dwaalspoor of leugen onmogelijk.
De rechters hebben dat in drie instanties (tweemaal eerste aanleg, eenmaal hoger beroep) tamelijk rigoureus gedaan. Redelijk eensgezind in hun opvatting dat Scholten wel degelijk door Van den Nieuwenhuijzen is omgekocht. Maar verdeeld over de vraag of Scholten de gemeente en het Havenbedrijf heeft opgelicht en of Van den Nieuwenhuijzen datzelfde Havenbedrijf met de overdracht van de ss Rotterdam en het datahotel in Frankfurt een kat in de zak heeft bezorgd. Uiteraard zijn de veroordelingen en vrijspraken onderbouwd, beargumenteerd en toegelicht. Maar uiteindelijk zijn de vonnissen nogal zwart-wit. Als het ware digitaal: het is een één of een nul. Bewezen of niet bewezen, schuldig of onschuldig. Het grote grijze gebied daartussen en de twijfel die ook de rechters moeten hebben gehad, zijn er niet in terug te lezen. Wat zij ten slotte hebben vastgepind in de juridische termen ‘aannemelijk’ of ‘niet aannemelijk’, lijkt eerder een kwestie van inzicht of misschien wel intuïtie te zijn, dan gebaseerd op hard, onomstotelijk bewijs. Wat geloven we, wie geloven we?
Op de vraag hoe gebruikelijk het is om een Egyptische zakenrelatie te betalen via de Zwitserse privérekening van een ambtenaar van een gemeentelijke dienst, antwoordde Joep van den Nieuwenhuijzen ooit: ‘Hoogst ongebruikelijk. Maar is het strafbaar? Daar gaat het om!’ Het antwoord illustreert dat het eenzijdig zou zijn het havenschandaal te reduceren tot de schuldvraag omtrent de hoofdverdachten. De affaire biedt ook een kijkje in de wondere wereld waarin zij acteerden. De wereld van de rdm, een stel dochters in Nederland onder de knoet van een moeder op Curaçao, aan elkaar verknoopt in een ‘spaghetti van vorderingen en schulden’ over en weer, al nauwelijks te ontwarren voor insiders, laat staan voor buitenstaanders. Het gemak waarmee er tussen moeder en dochters onderling met miljoenen werd geschoven, misschien vestzak-broekzak voor eigenaar Van den Nieuwenhuijzen, maar niet voor de individuele ondernemingen, die nogal eens op rantsoen werden gezet. Niet genoeg om te overleven, te veel om niet dood te gaan. De achteloosheid waarmee die eigenaar het voor elkaar kreeg om ruzie te krijgen met zijn belangrijkste opdrachtgever, de Staat der Nederlanden, en het wist te verbruien bij zakenrelaties en financiers.
De wereld van de banken, waarvan de grotere in Nederland al bij Van den Nieuwenhuijzen waren afgehaakt, omdat deze nogal eens had verzuimd zijn aflossingstermijnen te halen. Waarvan wat kleinere partijen nog wel in zee wilden met de rdm, maar tegen een hoge vergoeding voor de lener en alleen als de leningen voor 100% werden gegarandeerd door een betrouwbare partij. Geen marktpartij, want kennelijk vertrouwen die elkaar doorgaans minder dan de overheid, waar het Havenbedrijf Rotterdam een onderdeel van is. En met het begerige oog op de leningen die zij zouden mogen verstrekken voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte.
De wereld van de Rotterdamse haven ten slotte, waarin – zoals gezegd – een nieuwe wind was gaan waaien, waar de neutrale beheerder zich had ontpopt tot een commercieel ingestelde onderneming en de directeur van die onderneming de vrijheid had gekregen en genomen om te doen wat hem voor de haven goeddunkte. De scheidsrechter deed mee als veldspeler, maar vergat zo nu en dan zijn eigen spelregels. Het meest ver ging hij daarin door voor de rdm actief op zoek te gaan naar geld, onder andere bij Hutchison in Hongkong. De rol van dit moederbedrijf van ect is een van de weinige vlekken die écht wit zijn gebleven in het havenschandaal.
Wonder boven wonder zijn de gemeente en het Havenbedrijf redelijk goed uit de affaire gekomen. Niet dat er helemaal geen financiële schade is. De drie particulieren die ieder 2,5 miljoen euro in SS Rotterdam hadden gestoken hebben hun geld teruggekregen en er is gedurende al die jaren minstens 10 miljoen euro aan onderzoek en juridische kosten uitgegeven. Maar aan de banken heeft Rotterdam, de gemeente noch het Havenbedrijf, nog geen cent hoeven te betalen. De financiers zijn de grote verliezers. Barclays is 68 miljoen euro kwijt, Residex 10 miljoen en Commerz vooralsnog 20 miljoen. Vooralsnog, omdat Commerz volhoudt en de civiele procedure tegen het Havenbedrijf Rotterdam nog steeds loopt. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling.
Met de uitspraak in hoger beroep is er nog geen einde gekomen aan het havenschandaal. Dat krijgt waarschijnlijk een vervolg voor de Hoge Raad. Die heeft zich er al eerder over gebogen in de zaak tegen Cornegoor, met een ongunstige afloop voor de advocaat. De Hoge Raad vernietigde in februari 2015 zijn vrijspraak in hoger beroep van bijna twee jaar eerder voor het valselijk opmaken van de legal opinions en de certificaten voor de garanties van het Havenbedrijf aan Commerz. ‘Niet begrijpelijk’ vond de Hoge Raad het oordeel van het hof dat Cornegoor weliswaar de onbevoegdheid van Scholten en de benodigde toestemming van de raad van commissarissen aan het oog van de bank had onttrokken, maar dat dit nog geen valsheid in geschrifte opleverde. Het hof moet zich opnieuw over de zaak buigen.[195]
Of het voor Willem Scholten en Joep van den Nieuwenhuijzen ooit zover komt, is bij het ter perse gaan van dit boek geen uitgemaakte zaak. Cassatie moet worden aangetekend binnen de wettelijke termijn van tien dagen na het vonnis. Beiden hebben dat gedaan. Het Openbaar Ministerie heeft geen beroep ingesteld tegen de uitspraak in de zaak tegen Scholten – tevreden met de veroordeling voor omkoping – maar wel in die tegen Van den Nieuwenhuijzen – ongelukkig met de vrijspraak voor faillissementsfraude. Cassatie kan echter ook worden ingetrokken en alle partijen sluiten niet uit dat zij dit doen. Dat is mede afhankelijk van overleg dat later in het najaar van 2015 tussen justitie en verdediging zal plaatsvinden. Het hangt ook nauw samen met de voortzetting van de aangekondigde witwasprocedure tegen Scholten en de ontnemingsvordering tegen Van den Nieuwenhuijzen.
De laatste zou er het liefst een streep onder zetten. Hij vindt de veroordeling wegens omkoping onterecht en vooral ‘heel lullig voor Willem’, maar hij kan ermee leven en is met name gelukkig met zijn vrijspraak voor faillissementsfraude. Niemand vertrouwt zijn centjes toe aan een fraudeur en dus, zegt hij, heeft hij het vonnis direct in vijf talen laten vertalen: zie je wel, ik ben geen oplichter. Een definitief vonnis betekent ook dat hij zijn gram kan halen: bij justitie, die hem heeft zwartgemaakt; bij het ministerie van Defensie, dat hem heeft dwarsgezeten door de Fennek-order bij de rdm weg te halen; bij Ernst & Young, dat zich daarbij medeplichtig heeft getoond door een onjuist rapport op te maken; bij het Havenbedrijf, dat zijn afspraken over de ss Rotterdam en het datahotel in Frankfurt niet is nagekomen; bij oud-havenwethouder Wim van Sluis, die hem een meesteroplichter heeft genoemd. ‘Gesprekjes’ gaat hij met ze voeren. Ook schadevergoedingen eisen? Daar moet Van den Nieuwenhuijzen nog eens over nadenken. Eerst een onherroepelijke uitspraak.
En Willem Scholten? Ook hij zou het liefst een punt achter de affaire zetten, zegt hij in een eerste reactie na de uitspraak. Opgelucht dat hij niet de cel in hoeft, tevreden met de vrijspraak voor oplichting van de bank en de gemeente en het Havenbedrijf Rotterdam en teleurgesteld over zijn veroordeling voor omkoping. Maar daar wil hij zich bij neerleggen. Niet nog eens jarenlang procederen. ‘Het heeft voor mij lang genoeg geduurd. Ik ben 71 geworden. Je horizon wordt korter’, zegt hij. ‘Hoeveel goede zomers maak ik nog mee? En hoeveel goede zomers ga ik nog vechten om mijn gelijk te halen?’[196]
Maar een week later is alles anders. Scholten kan er niet mee leven dat hij is veroordeeld voor omkoping. Het wringt vooral dat het gerechtshof geen uitspraak heeft gedaan over de retourbetalingen die Mohamed Shilbaya aan hem zou hebben gedaan. Hij wil een bevestiging dat die betalingen niet voor hem waren, zoals hij en zijn advocaat omstandig hadden proberen aan te tonen. Zijn laatste woord tot zijn rechters in hoger beroep is nog steeds zijn laatste woord: ‘Ik ben niet omgekocht.’
Dus gaat hij door. Tegelijkertijd wil hij ook ‘opnieuw beginnen’, zich weer permanent vestigen in Rotterdam, de stad waarmee hij was vergroeid, al kwam hij er lange tijd liever niet te vaak. ‘Ik kijk weer naar voren, en daar hoort ook Rotterdam bij. Ik kan toch geen afscheid nemen van die stad.’[197]
[191] Brief wethouder Pex Langenberg aan de gemeenteraad, 3 juli 2015.
[192] Brief wethouder Jantine Kriens aan de gemeenteraad, 12 december 2011.
[193]Nieuwsblad Transport, 10 juli 2008.
[194] Zie twee artikelen van Chris van Krimpen, oud-directielid van het Havenbedrijf Rotterdam. ‘Publiek belang in geding bij Havenbedrijf Rotterdam’, Het Financieele Dagblad, 13 februari 2014. ‘Hoe Rotterdam zijn haven verloor’, Nederlands Dagblad, 6 maart 2015.
[195] Uitspraak Hoge Raad, 17 februari 2015.
[196] Interview Radio Rijnmond op 1 juli 2015 en TV Rijnmond op 8 juli 2015.
[197] Idem.