HOOFDSTUK 4
==
Joep van den Nieuwenhuijzen is in New York als in Rotterdam eind augustus 2004 de bom barst. IJlings boekt hij een ticket terug naar Nederland. Hij zegt blij en opgelucht te zijn om tekst en uitleg te kunnen geven over zijn betrokkenheid bij de affaire in de haven. Waar wethouder Van Sluis twee dagen eerder in Rotterdam niet kon of wilde uitweiden over de ‘havenbelangen’ en de ‘duikbootorders’, doet Van den Nieuwenhuijzen in het chique Amstelhotel in Amsterdam de pers met zijn gebruikelijke bravoure uit de doeken waarom het Havenbedrijf Rotterdam de garanties voor de bankleningen aan zijn rdm-bedrijven heeft verstrekt: ter meerdere eer en glorie van de bv Nederland.
Het is een bijzondere persconferentie in het hotel waar hij ooit een eigen garderobe met maatpakken had. Met een groot gevolg aan medewerkers stapt hij de uitpuilende Stadhouderzaal binnen, her en der handen schuddend en praatjes aanknopend met de wachtende journalisten. Als hij eenmaal het woord neemt ‘om het échte verhaal te vertellen’, weet hij van geen ophouden. Zijn veertig minuten durende monoloog is één grote jeremiade over de Nederlandse overheid. De temperatuur in het zaaltje loopt hoog op terwijl Van den Nieuwenhuijzen zijn tirade afsteekt. Tegen oud-minister van Buitenlandse Zaken Jozias van Aartsen, tegen staatssecretaris Cees van der Knaap van Defensie. Tegen ambtenaren en militairen. Tegen de autoriteiten die zijn rdm kapot hebben gemaakt. Met achterlating van onbetaalde rekeningen, verlies aan hoogwaardige werkgelegenheid, en technische knowhow voor Nederland. ‘Voorwaar een prestatie van de Nederlandse overheid om trots op te zijn’, klinkt het cynisch.
Dat ‘kapotmaken’ zit zo: Wilton-Fijenoord, een van de onderdelen van het rdm-concern, was in 2002 kandidaat voor de bouw van zes onderzeeboten voor Taiwan. Die zouden in Taiwan worden gebouwd op basis van een upgrade van de tekeningen van de onderzeeërs die Wilton-Fijenoord in 1986 aan het land had geleverd. Daarom was er voor deze opdracht – die tien jaar werk, 6 miljard euro omzet en 600 miljoen euro winst zou opleveren – geen exportvergunning nodig, zo zet de zakenman uiteen.
Niettemin lag de Nederlandse regering dwars, want – nog steeds in de versie van Van den Nieuwenhuijzen – China dreigde met een volledige politieke en economische boycot van Nederland als er wapentuig zou worden geleverd aan wat het land beschouwt als een afvallige provincie. Als de rdm-topman medio 2002 in New York en Washington is om over de leveranties te onderhandelen, hangt minister Van Aartsen aan de lijn. Die ‘smeekt’ hem om van de order af te zien. ‘De minister van Buitenlandse Zaken doet “een klemmend beroep op mij om mij als goed Nederlander te gedragen, de Nederlandse politieke en economische belangen te behartigen en een protocol voor de vorming van een consortium voor de leveranties niet te ondertekenen”. Ik heb daarop positief geantwoord en ben teruggekeerd met de toezegging dat een stuk compensatie zou worden gevonden in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken.’
Dat was de afspraak, dat was de belofte, onderstreept Van den Nieuwenhuijzen in het Amstelhotel: de rdm zou geen duikboten aan Taiwan leveren en als compensatie daarvoor opdrachten van de Nederlandse regering ontvangen. Maar wat er ook komt voor de rdm: geen compensatie. Ook werkgeversorganisatie vno-ncw en de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie fme, beide begaan met de ontluikende belangen van het Nederlandse bedrijfsleven in China, blijven in gebreke. Waar de overheid en de werkgevers hun toezeggingen niet nakomen, wil één partij de rdm wél tegemoetkomen: het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam. Directeur Willem Scholten zou door de Chinese ambassade zijn gewaarschuwd voor de dreigende boycot. Zo’n embargo zou rampzalig zijn voor de haven. Een steeds groter deel van de importgoederen die in de haven arriveerden kwam uit China. Voor Chinese staatsrederijen als Cosco en China Shipping zou het een koud kunstje zijn om hun schepen naar Antwerpen of Hamburg te sturen. Vandaar dat Van den Nieuwenhuijzen en Scholten een afspraak maakten om voor 100 miljoen euro aan bankleningen aan de rdm door het Havenbedrijf te laten garanderen. De rdm kon dan met die leningen vervangende activiteiten ontwikkelen, bij voorkeur in Rotterdam. Het is allemaal keurig op papier gezet. Dat onder die overeenkomst en onder de garanties alleen zijn handtekening en die van Scholten stonden, vindt Van den Nieuwenhuijzen niet vreemd ‘gezien de aard en de vertrouwelijkheid van de gesprekken’. Dat in Rotterdam alleen Scholten en niemand anders geweten zou hebben van de boycotdreiging en de aan de rdm verleende compensatie? ‘Dat gelooft u toch zelf niet.’
Dat de banken hun geld bij het Havenbedrijf komen terughalen nu de rdm ten onder dreigt te gaan, mag geen onoverkomelijk probleem heten, houdt Van den Nieuwenhuijzen de pers voor. Om de gedaalde dekkingsgraad van de garanties te compenseren, heeft de rdm namelijk aanvullende zekerheden afgegeven. Zo is het Havenbedrijf in het bezit gekomen van een bedrijf, een gebouw, en een schip. Als het Havenbedrijf ‘als een goed huisvader’ voor deze bezittingen zorgt, dan komt de waarde ervan overeen met de 100 miljoen aan garanties, stelt Van den Nieuwenhuijzen. Misschien wel het dubbele. Alleen als Rotterdam het onderpand snel te gelde wil maken, voegt hij eraan toe, ja, dan leveren ze misschien tientallen procenten minder op.
‘Buitengewoon tragisch.’ Zijn laatste woorden wijdt Van den Nieuwenhuijzen aan het lot dat de havendirecteur ten deel is gevallen. ‘Willem Scholten heeft veertien jaar het belang van Nederland in het algemeen en de Rotterdamse haven in het bijzonder gediend. Deze afloop verdient hij niet.’[15]
[15] Citaten in dit hoofdstuk uit verslagen van de persconferentie op 31 augustus 2004 in Nieuwsblad Transport, NRC Handelsblad, Reformatorisch Dagblad en Rotterdams Dagblad.