104

Kort voor m’n vertrek naar Bangkok liep ik Laynel op de markt in Vlaardingen tegen het lijf. Hij was op bezoek bij z’n moeder. Ze deden samen boodschappen. Laynel was niet veel veranderd. Dezelfde lach. Dezelfde ogen. Iets dikker misschien.

‘Een tijd geleden,’ zei hij.

‘Inderdaad.’

Het was goed om hem te zien. We leken niet meer op de vrienden die we waren. Maar er was iets vertrouwds. We waren als broers die elkaar nooit zagen.

Laynels moeder glimlachte me toe en probeerde de aandacht van een marktkoopman te trekken. Ze zwaaide met een paar komkommers.

Laynel woonde in Barendrecht en werkte in een penitentiaire inrichting. Hij begeleidde voornamelijk jongeren op hun weg terug naar de maatschappij. Hij volgde er een studie naast en hoopte dat hij zich kon specialiseren.

‘We moeten weer ’s afspreken, Aal.’

‘Moeten we doen,’ zei ik.

‘Ik zag trouwens pas geleden nog een boek van je liggen, kan dat?’

‘Zou kunnen.’

‘Iets met ‘‘waanzin’’.’

‘Klopt.’

Laynel lachte.

‘Het is je gelukt.’

‘Ja.’