26

De journalist zei: ‘Het gaat dus om geloof? Moet je als trainer onvoorwaardelijk in je talenten geloven?

‘Geen idee. Ik zag Soumia sparren met de jongens in de zaal. Ze leek niet op de jonge vrouw die ze nu is. Haar uiterlijk trok geen aandacht. Ik zag drift. Een soort honger. En ze leek een eenling. Misschien was dat het.’

..

Laynel en ik schoten een Champion-bal naar elkaar over. We waren op weg naar school.

Laynel zei: ‘Schrijven? Echt? Há há há! Hoe bedoel je?’

‘Zoals ik het zeg.’

‘Je schrijft?’

‘Ja.’

‘Wat schrijf je dan?’

‘Dingen.’

‘Verhalen?’

‘Ja.’

‘Wil je er iets mee doen?’

‘Ik weet het niet.’

‘Wat heb je daar nu aan? Serieus, Aal, ken jij een schrijver die hier vandaan komt? Noem één schrijver uit Vlaardingen.’

Ik haalde m’n schouders op.

‘Ik lees niet zo veel boeken.’

‘Je leest geen boeken en je wilt schrijver worden?’

Laynel lachte weer.

Het klonk idioot en ik wist het. Ik koos ervoor om niemand meer over het schrijven te vertellen.

..

Eigengereidheid is een belangrijk ingrediënt voor een vechter?

‘Miljoenen kleine dingen bepalen of je een vechter wordt of niet: waar kom je vandaan? Welke weg heb je afgelegd? Wat is je achtergrond? Hoe staan je ouders er tegenover dat je aan een vechtsport doet? Steunen ze je? Komen ze elke week met je mee naar de sportschool? Ben je een mama’s kindje? Sta je er alleen voor? Kun je tegen pijn? Hoe verwerk je tegenslagen? Kun je het aan, als je er alleen voor staat?’

..

Een paar jaar geleden belde een vriend op en zei dat Bo naar de klote ging. Of ik hem kon helpen. Bo slikte en snoof zich helemaal wezenloos. Misschien kon ik hem overtuigen om van die rommel af te blijven. De vriend wist dat ik nogal overtuigend kon zijn, als het moest. Ik zocht hem op in de kroeg waar hij altijd aan het snookeren was en nam hem mee naar huis.

‘Stop met die kankerzooi,’ zei ik.

Hij was heel nerveus en lacherig en had van die tics. De hele tijd wreef hij met z’n hand over z’n knie.

‘Weet je nog, vroeger,’ zei hij.

‘Ik weet het,’ zei ik.

‘Soms denk ik er nog aan, aan de dingen die ons zijn overkomen en zo, of míj, de dingen die mij zijn overkomen.’

‘Stop met die kankerzooi,’ zei ik weer.

Bo at bij mij die dag. Hij was mager en zijn huid was bleek en rimpelig. We spraken over de tijd toen we nog vijftien waren. We spraken over hoe het er bij ons thuis aan toeging. Bij hem, bij mij, bij Laynel. Bij onze andere vrienden. We zouden altijd zo blijven. Zo opgefokt, lyrisch en boos. Het was vaak lachen en huilen tegelijk.

‘Je ziet er niet uit,’ zei ik. ‘Kijk ’s naar jezelf. Waar denk je dat dit eindigt?’

Hij zei: ‘Ik weet het, Aal.’ Hij veegde het speeksel uit z’n mondhoeken weg en wreef over z’n voorhoofd.

Hij zei: ‘Maar het is moeilijk, weet je.’