40

We waren verliefd.

Spannende weken volgden. We leerden elkaar kennen. Op een avond zei je: ‘Haal je me morgen thuis op?’ Ik zei: ‘Thuis?’ Jij zei: ‘M’n ouders willen je zien.’

‘Oké.’

De volgende dag belde ik aan. Je vader deed open. Hij zei: ‘Ja?’

‘Ik ben Alex, ik kom voor Brenda.’

Ik stak mijn hand uit, maar je vader was al op weg naar de huiskamer.

‘Ga maar zitten,’ zei hij. Ik liep hem achterna. Het huis rook naar kruiden. Ik herinner me de Indonesische beelden van vissers en mythische vogels in de vensterbank, de houten maskers aan de muur.

Je kwam uit een kamer en was op weg naar een andere.

‘O, je bent er al!’

‘Ja.’

‘Ik kom er zo aan – heb je m’n moeder al ontmoet?’

‘Nog niet.’

Je nam me mee naar de keuken, waar je ouders zaten. Je oma was op bezoek en zat aan tafel. Een oude, Indische, gerimpelde vrouw, met het gezicht van een opperhoofd. De mondhoeken hingen streng naar beneden.

Ik stelde me voor aan je moeder. Ze was bezig met koken.

Ze schudde me de hand.

Ik stelde me voor aan je oma.

Ze zei: ‘Hard praten, jongen!’

Ze zei: ‘Wat doe je? Werk je? School? Wat is het?’

Ze zei: ‘Hij piept, Ron. Ligt het aan mij of piept hij? Hoor je dat? Ben ik gek of hoor ik een piep in m’n oren?’

‘Het is m’n korset, ik heb –’

Ze zei: ‘Ga je veel geld verdienen later?’

‘Sorry? Ik heet Alex, en –’

‘Hárd praten.’

‘IK HEET ALEX, IK DRAAG EEN KORSET OMDAT IK EEN PAAR WERVELS GEBROKEN EN VERSCHOVEN HEB. DAT IS HET GEPIEP DAT U HOORT.’

Je oma keek naar je vader en knikte hem toe.

‘Hoe heet hij, Erik?’

‘Alex, mam.’

‘Aaron?’

‘ALEX!’

Ze schudde haar hoofd.

‘We kennen nog geen Alex, toch? En wat doet hij? Ron, weten we dat? Is hij te vertrouwen?’