74
Een podiumbeest ben ik niet.
Ik was gevraagd om mee te doen aan Crossing Border Kitchen. Ik wist niet wat het was, maar het bleek een soort try-out voor het Crossing Border Festival. Het jaarlijkse evenement waar muziek en literatuur samengaan. Wie goed voor de dag kwam op Crossing Border Kitchen kon worden gevraagd voor het festival. Dat was belangrijk. Een schrijver die gezien wil worden, die wil dat z’n werk gelezen wordt en een eigen leespubliek krijgt, die zoekt z’n lezers op, die gaat op jacht naar z’n lezers. Het was lang niet altijd genoeg om een boek te schrijven. Je moest iets van een artiest zijn.
Vooraf werd er eerst gegeten met de schrijvers, de redacteuren, de uitgevers, en met het personeel en de directeur van de organisatie, Louis Behre.
Ik zat samen met m’n uitgever, m’n redacteur en met Bren aan een tafeltje. Af en toe kwam er iemand een praatje maken. Een kale man met zwarte nagellak op z’n nagels, een trits oorbellen in z’n oren en een zweterig voorhoofd grijnsde naar me en sprak heel even met m’n uitgever. Hij zag eruit als een nicht.
‘Ik moet oppassen wat ik zeg,’ zei hij, ‘want ik zie dat je de schrijvende kickbokser hebt meegenomen.’
Na het eten was het tijd voor de optredens. Het publiek stroomde toe. Ik was nerveus. Het zweet brak me uit. Bren knikte me sussend toe. De zus van de schrijver Ronald Giphart, Karin Giphart, las voor uit een manuscript dat later een boek moest worden. Ze leek op een cabaretière. Ze maakte wilde gebaren en grimassen en ze nam poses aan. Het maakte me nog onzekerder dan ik al was. Toen ze klaar was, werd ik aangekondigd. Een opzwepend introductiemuziekje volgde. Ik liep door het publiek naar het kleine podium. Ik keek niet op, en begon meteen te lezen. M’n strot was droog en m’n stem beefde. Ik was een angstige klootzak. Na de laatste zin keek ik rechtstreeks het publiek in, naar al de hoofden, de gezichten, de ogen. Ik sloeg het boek dicht en liep weg. Na een korte stilte hoorde ik applaus. Ik was opgelucht dat het voorbij was.
‘Hoe vond je het?’ vroeg ik na afloop aan Bren. ‘Ik klonk als een idioot, vond je niet? Heb je m’n stem gehoord? Het was waardeloos.’
‘Nee, vond ik niet.’
‘Jawel, m’n stem, de manier hoe ik het voorlas. Waarom zou iemand z’n werk voorlezen? Een boek koop je, leen je, of steel je, en dat lees je thuis, in de trein, op de plee, of waar dan ook.’
‘Ik vond je goed,’ zei ze zacht.