87
Soumia’s moeder ligt in het academisch ziekenhuis in Leiden.
Ik bel Soumia op en vraag of ik haar moeder kan bezoeken.
‘Zal ze leuk vinden, helemaal als Cajaatje er ook bij is.’
‘Hoe gaat het met jou?’
‘Gaat wel. De leraren op school maken me gek met hun toetsen. Misschien bedoelen ze het niet zo, maar ik kan nu effe zonder hun gestress.’
‘Moet ik de decaan een mailtje sturen en uitleggen wat er speelt?’
‘Nee, dat hoeft niet, Aal. Het is alleen soms te veel, weet je. Die leraren, ze snappen niet dat ik soms ook wat andere dingen aan m’n hoofd heb.’
‘Heb je het uitgelegd?’
‘Jawel, maar zij hebben weer rekening te houden met de toetsen die gemaakt moeten worden en zo.’
‘Weten ze het van je moeder?’
‘Sommigen. Ik ga dat niet elke keer als een excuus gebruiken, snap je. Ik leg uit wat er aan de hand is, maar dan heb ik toch nog steeds die toetsen die ik moet maken. Dus, ja...’
‘Ik dacht dat ze een regeling zouden treffen.’
‘Dat proberen ze wel, maar het is gewoon te veel. Ik heb twee maanden lesstof gemist.’
‘Ik stuur wel een mailtje.’
‘Het hoeft niet hoor, Aal.’
‘Ik bel je nadat ik bij je moeder ben geweest.’
‘Oké.’
Het is koud en zonnig. De bladeren die tegen de stoeprand liggen wervelen zo nu en dan over straat. Bren draagt haar spijkerbroek en laarzen. Caja rent voor ons uit en draait zich na een paar meter om met een sprongetje. Hij zit in z’n superheldenperiode.
‘Bij de draaideuren wachten,’ zeg ik.
‘Ik wacht toch,’ zegt hij.
We nemen de lift naar de negende verdieping en lopen naar de zaal waar Soumia’s moeder ligt.
‘Hier moet het zijn,’ zeg ik.
‘Die mevrouw is er momenteel niet,’ zegt een verpleegkundige. Ze komt net aanlopen met een trolley waarop thee, koffie, en melk staan. ‘U bent familie?’
‘Vrienden van de familie,’ zegt Bren.
‘Oké, ja, die mevrouw is momenteel aan het dialyseren. Dat is helemaal beneden op de dialyseafdeling.’
‘Kunnen we ernaartoe?’ vraag ik.
‘Ja, hoor, dat kan.’
‘Maar ik bedoel, kan ze het aan? Ik wil haar niet storen.’
‘O, nee hoor, dat valt mee,’ zegt de verpleegkundige. Ze heeft blond haar en sproeten en doet me denken aan een Friese schaatster.
Ze zegt: ‘Ze is natuurlijk nog zwak, maar het gaat goed met haar. Ze zal het fijn vinden dat er bezoek is. Het dialyseren duurt lang.’
‘Bedankt, zuster.’
..
We komen aan op de dialyseafdeling. We drukken op de rode knop en de zware deuren openen zich automatisch. De zaal hangt vol apparaten, die aan de ijzeren stellingen boven de bedden bevestigd zitten. Naast elk bed staat een grote vierkante machine waar pompjes en slangen aan vastzitten. De metertjes en knopjes laten zien dat de machine actief is. Er stroomt bloed door de slangen.
Soumia’s moeder ligt in het derde bed. Ze herkent ons meteen en er verschijnt een vermoeide glimlach op haar gezicht. Haar ogen glinsteren.
‘Hallo, Alex, Brenda.’
Ze praat zacht en in gebroken Nederlands.
Caja kruipt weg achter Brenda’s been.
We begroeten haar.
Ze zegt: ‘Caja, waar ben jij? Ik zie jou niet.’
Ze probeert iets meer rechtop te gaan zitten.
‘Caja, geef Soumia’s moeder even een handje,’ zegt Bren.
‘Kan niet, ik ben weggevlogen,’ zegt hij.