Dop

Ik lag met mijn benen wijd en toch voelde ik de rand van het matras niet. Raar. Ik opende mijn ogen en keek naar de ongeschuurde balken boven me. Thuis had ik een plafond met ornamenten in de hoeken. Gedesoriënteerd ging ik rechtop zitten en trok het gordijn naast me opzij. Door een smal raam zag ik mijn auto staan, naast een gammele schuur. Het zadel van mijn gloednieuwe fiets stak boven de stoelen uit.

Gisteravond had het me aan energie ontbroken om de Pegoretti uit de auto te halen. Ik was bekaf geweest van de lange rit op Zwarte Zaterdag en wilde na een hete douche meteen in bed gaan liggen. Slapen moest ik, lang en diep slapen.

Mijn reiswekker was om negen uur afgegaan. Binnen een half uur wilde ik op pad zijn. Ik trok mijn wielerkleding aan en liep de woonkamer van het vakantiehuisje in. Boven een versleten bank hing een ingelijste poster van de kathedraal van Reims. Iemand had met een blauwe viltstift kruizen op de kerkmuur getekend.

Uit mijn weekendtas pakte ik een baguette met camembert die ik had gekocht bij een benzinestation langs de Franse tolweg. Het brood was droog geworden, maar het smaakte me goed. Ik liet de kraan doorlopen voordat ik een paar slokken water durfde te nemen. Genoeg gegeten en gedronken. Ik kon gaan. Voor ­onderweg pakte ik een stel mueslirepen uit mijn tas en stak ze in mijn achterzak, samen met een briefje van vijftig.

Buiten voelde ik dat de ochtendzon al warm was. Ik opende het portier, trok voorzichtig het frame van mijn fiets van de achterbank en zette het op de grond tegen de auto. Uit de achterbak haalde ik de twee wielen tevoorschijn; nog even tussen de vorken van de Pegoretti klemmen, vastdraaien, en ik kon op pad.

Door de voorruit tuurde ik naar het bakje tussen de stoelen. Er lag van alles: kauwgum, drop, een viltstift, een pen, de routebeschrijving naar het vakantiehuisje.

Geen inbussleutel?

Ik opende het portier en rommelde voor de zekerheid door het bakje. Gisteren had ik thuis de sleutel gebruikt om mijn fiets te demonteren.

Een half jaar had ik op de Pegoretti moeten wachten. Deze week was het verlossende telefoontje van Stijn gekomen. Stijn was de eigenaar van mijn vaste fietsenzaak. Hij klonk opgewonden; het Pegoretti-frame was vanuit Italië gearriveerd en zag er volgens hem schitterend uit.

Toen ik die middag de fietsenzaak binnenstapte, was Stijn al aan de montage begonnen. Hij trok net twee nieuwe wielen uit de verpakking, ze waren van een bekend merk: Mavic. Cosmic Carbone was het nieuwste model uit hun serie, met een extra brede velg. In de catalogus hadden ze er heel mooi uitgezien.

Stijn gaf me het voorwiel aan. Het woog bijna niets. De zwarte kunststof spaken stonden strakgespannen. Mijn fietsenmaker was een freak als het om accessoires ging; hij las alle wielerbladen en was op de hoogte van de nieuwste snufjes.

De middag dat ik de fiets bij hem bestelde waren we het steeds eens geweest over de opbouw van de Pegoretti: een Campagnolo Chorus-groep met 50 en 34 tandjes voor en tandwielen achter oplopend van 13 tot 26, een zwart San Marco-zadel en een Syntace-stuur.

Ik gaf het voorwiel terug aan Stijn. Hij pakte het beet bij de snelspanner en gaf het een zetje. Zonder geluid maakte het soepel en geluidloos rondjes.

‘Draait mooi,’ zei ik.

‘Waanzinnig,’ antwoordde Stijn. Aan zijn intonatie merkte ik dat hij nog niet tevreden was.

‘Maar?’ vroeg ik.

Hij tikte tegen de spanner. ‘Dit frame is zo bizar strak gespoten. Dan moet alles aan zo’n fiets kloppen, vind ik.’

Hij liep naar de werkbank, die bezaaid lag met moeren, ringetjes, schroefjes, rolletjes stuurtape en tandwielen. Aan de muur hing een transistorradio, naast een uitklapposter van een playmate. De radio stond op een zender met non-stop bekende hits. Stijn floot het refrein mee van ‘Proud Mary’ van Ike en Tina Turner. De hese stem van Tina kwam vervormd door het speakertje.

Uit een van de plastic laatjes aan de muur viste Stijn twee nieuwe spanners. Hij liet ze me zien. Aan de uiteinden van elke spanner zaten twee zwarte balletjes.

‘Italiaans design. Stinkduur, maar je krijgt ze van me.’ Hij legde een van de spanners in mijn handpalm. De schroefdoppen leken op glimmende knikkers. Ik had de neiging ze in mijn mond te stoppen en erop te zuigen.

‘Eén nadeel,’ zei Stijn, ‘je kunt die designdoppen alleen met een inbussleutel los- en vastdraaien. Lastig als je snel van wiel moet wisselen in een wedstrijd.’

‘Zet ze er maar op,’ zei ik. ‘Ik rij toch bijna altijd alleen.’

Stijn haalde de standaardspanners uit de wielen en gooide die op de werkbank. ‘Mooi. Ik heb deze zelf ook. Tijdens een tochtje kijk ik er altijd een paar keer naar.’ Hij graaide een inbussleutel uit de zak van zijn overall en duwde de designspanner door de as van het wiel. Daarna stak hij het wiel in de voorvork en begon de designdoppen met de inbussleutel aan te draaien. De spanner trok zich met iedere slag van de sleutel verder vast.

Na het voorwiel draaide Stijn ook het achterwiel aan. Hij keek tevreden. ‘Nu is je nieuwe fiets pas echt af.’

We stapten naar achteren en keken.

‘Met die doppen lijken de wielen op twee ogen,’ zei ik. ‘Met priemende pupillen.’

‘Echt, joh?’ zei Stijn met een smerige grijns op zijn gezicht. ‘Ik zie er iets heel anders in.’ Hij begon te fluisteren. ‘Kijk dan. Je wielen lijken net borsten. En die doppen, dat zijn twee zwarte tepels.’

Geërgerd sloeg ik het portier dicht. Vandaag zou ik voor het eerst op pad gaan met de Pegoretti. Ik had speciaal een mooie omgeving uitgekozen voor het ritje. Maar hoe kwam ik in deze uithoek op zondagochtend aan een inbussleutel?

Ik liep naar de fiets. Met de hand probeerde ik de doppen aan te draaien, maar ze weigerden het schroefdraad te pakken. Ze bleven aan de uiteinden van de spanner zitten, daarmee was alles gezegd. Over mijn achterwiel maakte ik me weinig zorgen; als ik eenmaal op het zadel zat, zou er genoeg druk op de spanner komen te staan. Dat wiel zou niet snel uit het frame schieten. Mijn voorwiel, dat was een ander verhaal. Er zat gevaarlijk veel speling tussen de doppen en de voorvork. Eén oneffenheid op de weg en mijn wiel zou losschieten.

Ik deed het portier weer open en pakte de geprinte mail met informatie uit het vakje tussen de stoelen. De eigenares woonde op twee kilometer, las ik. Als ik heel langzaam trapte, moest dat lukken. Dan zat ik in ieder geval op mijn nieuwe fiets.

In slakkengang reed ik het pad af tot ik aankwam bij een bredere weg. Linksaf. Ik zag de boerderij in de verte liggen.

Toen ik naderde sloeg een herdershond aan. Hij zat aan een ketting. Ik reed met een boog om het beest heen om bij het huis te komen. Er kwam een vrouw met een schort om aangelopen.

Bonjour,’ zei ik.

De vrouw keek me argwanend aan.

Je suis de votre gîte.’ Ik gebaarde ter verduidelijking naar de richting waar het vakantiehuisje moest liggen.

Ze zei niets terug. Terwijl ik naar het zwarte dopje van mijn voorwiel wees, probeerde ik op het Franse woord voor ‘inbussleutel’ te komen. ‘Sleutel’ was clé. Proberen maar.

Eh, vous avez une clé pour bicyclette?

De boerin zuchtte en liep terug naar de boerderij. Het was onduidelijk of ze me begrepen had. Ik keek rond. Je zou hier maar wonen. Zo afgelegen, zo stil.

De vrouw kwam naar buiten met een gereedschapskist in haar linkerhand. Ze zette hem naast de fiets, boog voorover en graaide in de verschillende vakken. Ik zag allerlei gereedschap, maar geen inbussleutel.

Dommage,’ zei ik.

De vrouw trok heel even haar mondhoeken omhoog en wees daarna naar de grote weg. ‘Sapois, quatre kilomètres. À droite.’ Ze hees de kist omhoog en liep zonder gedag te zeggen terug naar de boerderij.

Merci, madame.’

Ik draaide mijn fiets om en reed terug naar de hoofdweg. Wat zou ik doen? Ik kon terug naar het vakantiehuisje en met de auto naar Sapois rijden. Aan de andere kant, het was maar vier kilometer op de fiets. Als ik heel rustig reed, moest het lukken. Voorzichtig sloeg ik rechts af.

Met een veilige fiets keek ik meestal ver voor me uit; nu hield ik mijn ogen onafgebroken op het voorwiel en de voorvork gericht. Mijn teller haalde de 10 kilometer niet eens. Een gangetje van niks.

Thuis had ik een boek over de Franse cineast Jacques Tati. Op een paginagrote foto stond Tati afgebeeld als de stuntelige postbode François met een gedemonteerde fiets. Op een witte studiovloer lagen alle onderdelen aan zijn voeten. De fiets was tot aan het laatste moertje uit elkaar gehaald. François’ blik verraadde twijfel: zou hij de fiets weer in elkaar kunnen krijgen?

SAPOIS 2 KM, gaf een bord in de berm aan. In de verte zag ik de kerktoren al. Ik moest mezelf inhouden om niet harder te gaan trappen. Als het wiel losschoot, zou ik tegen het asfalt smakken, handpalmen en knieën openschaven, mijn sleutelbeen in tweeën breken, voortanden moeten uitspugen. Langzaam fietste ik verder. Toen mijn voorwiel door een gat in het asfalt reed, hoorde ik een geluidje in de buurt van mijn voorvork.

Ik remde en sprong van mijn zadel. Ik trok de fiets aan het stuur van de grond en liet het wiel draaien. Zat het echt nog vast genoeg? Als test gaf ik met mijn vuist een slag op de bovenkant. Het wiel schoot meteen uit de vork.

‘Godver.’

Nu durfde ik niet meer verder te fietsen.

Na twintig minuten lopen kwam ik met de fiets aan de hand aan in Sapois. Het was een klein dorp. Alle winkels en cafés aan de hoofdstraat waren dicht. Toch stonden er in het centrum opvallend veel auto’s geparkeerd. Ik keek om me heen en zag tussen twee lantaarnpalen een doek hangen met VIDE GRENIER erop: Frans voor ‘rommelmarkt’. Had de boerin me daarom deze kant op gestuurd?

De plaatselijke voetbalvereniging had haar veld beschikbaar gesteld. Op en rond het voetbalveld lag de waar uitgestald. Er waren verkopers met professionele stands, maar ook mensen die hun spullen op lakens hadden gelegd of vanuit de achterbak van de auto hun waar aan de man brachten. Misschien verkocht hier iemand tweedehandsgereedschap.

Aan de kop van de markt stond een bar, provisorisch gemaakt van strobalen en oranje tentzeil. Ervoor zaten mensen op klapstoeltjes in de zon. Schaduw was er niet op het voetbalveld.

Een jongen met een vrolijk gezicht ving mijn blik. ‘Cycliste!’ Hij hield een plastic bekertje omhoog. ‘Proeven?’

Wijn? Nu? Ik pakte het bekertje aan en nam een slok. Sterk spul.

‘Nog meer?’ De jongen schonk me alweer bij.

‘Ho ho,’ zei ik, en lachte om niet onsympathiek over te komen. ‘Pittig wijntje,’ zei ik.

‘Het is cartagène, meneer. Zelfgemaakt. Veertig procent alcohol.’

Ik gaf het bekertje gauw terug en liep verder met de fiets aan mijn hand.

De bezoekers van de markt observeerden me. Een vreemde snuiter in het dorp.

Allez, Poupou,’ zei een magere man met een rieten hoed op. Hij stond achter een kraam en verkocht beschadigde porseleinen beelden.

Poupou.

Raymond ‘Poupou’ Poulidor was een volksheld geweest, al had de renner nooit de Tour de France gewonnen. Poupou had gegrossierd in tweede plaatsen. Hij was een pédaleur de charme, geen winnaar.

Twee vrouwen van rond de veertig kwamen achter hun kledingkraam vandaan. Ze hadden een spijkerbroek bij zich en duwden hem tegen mijn blote benen. Ze maakten in woord en gebaar duidelijk dat het precies mijn maat was. Ik keek naar de broek. Een hopeloos model. Hij leek van blauwgespoten karton gemaakt. Als je hem aantrok, waren je billen in één klap vierkant.

Parfait, mon amour,’ riep een vrouw vanachter een andere kraam. Ze kuste op haar hand en blies de zoen mijn richting op. Ik deed of ik hem ving. Kon mij het schelen. Intussen hadden de vrouwen het kruis van de spijkerbroek over mijn hoofd gegooid en trokken ze ieder aan een pijp. Steeds harder. Ik wilde me niet laten kennen, maar ik raakte uit balans en viel in het gras. De fiets donderde over me heen en schampte mijn achterhoofd. Ik krabbelde overeind en zag hoe tientallen bezoekers van een afstandje geamuseerd toekeken. De twee vrouwen gierden het uit.

Allez, Poupou,’ hoorde ik weer roepen. ‘Non, Holland. Zoe­te­melk!’ Ik pakte mijn fiets op en liep snel verder over het veld. Op de middenstip stonden een man en vrouw met oude klokken. Pendules, hangklokken, staande klokken, koekoeksklokken. De uurwerken zagen er goed onderhouden uit. Dit was een goede kraam voor me. Want moest een oude klok niet opgedraaid worden met een inbussleutel?

Ik zette mijn fiets tegen een paal van de kraam. De man zat met zijn neus in een autoblad en toonde geen enkele interesse. De vrouw keek me vanaf een klapstoel onverschillig aan. Ik pulkte aan het minihaakje van een houten deurtje aan de zijkant van een klok om te zien hoe het mechaniek eruitzag.

Touchez pas, s’il vous plaît,’ zei de vrouw.

Ik schrok van haar schelle stem. Haar man las onverstoorbaar door.

Madame, s’il vous plaît? Mon eh, ma bicyclette...

J’ai dit: touchez pas.’

Hier viel niets te halen. Ik knikte quasi-vriendelijk en vervolgde mijn zoektocht.

De markt liep al een beetje af. Ik keek om naar de kerkklok in het dorp. Half twaalf. Kennelijk ging het middageten voor alles.

‘Alles voor één euro,’ riep een gezette man achter een enorme hoeveelheid kleine prullen. Zijn mobiele telefoon zat geklemd tussen zijn oor en een gele badstof zweetband.

Met mijn kont op de stang bekeek ik de berg met rommel. Barbiepoppen, puntenslijpers, sleutelhangers, plastic ringen, drinkglazen, veters, bollen wol, boeken, damesbladen, stekkers, stopcontacten, kousen, ansichtkaarten, knijpers. De man was in een fel telefoongesprek verwikkeld. Mijn Frans was goed genoeg om diverse scheldwoorden op te vangen.

Zat er een inbussleutel tussen? Ik trok aan het been van een barbiepop die onder uit de berg stak. Alles verschoof, zoals bij een spelletje mikado.

Merde!’ riep de man. De telefoon bleef onder de zweetband geklemd terwijl hij met zijn duim het gesprek wegdrukte.

‘Alles voor één euro!’ riep hij veel te hard in mijn richting, nog met het volume van het telefoongesprek. Ik had een pen beet. Het onderste deel rood, vanboven zwart. Ik hield hem op zijn kop en de zwarte vloeistof gleed naar beneden. Er verscheen een ouderwetse pin-up. Ze had met haar blonde krullen en ronde gezicht iets weg van Marilyn Monroe. Haar achterste stond omhoog, ze hield de handen in haar zij en stak haar borsten naar voren.

De man keek naar me. Snel draaide ik de pen weer op zwart en legde hem terug.

‘Alles voor één euro,’ herhaalde hij nog maar eens.

Vous avez une clé?

Comment?

Hoe vertaalde ik ‘inbus’?

En-buus?’ vroeg ik, met twijfel in mijn stem. Ik tilde mijn voorwiel op en wees naar de voorvork. De man kwam achter de kraam vandaan en boog zich over het voorwiel. Ter demonstratie van mijn probleem gaf ik opnieuw een vuistslag op de band. Het wiel viel als op commando uit de voorvork en draaide een paar rondjes in het gras voordat het stilviel.

De man liep achter de kraam langs naar een oud bestelbusje en schoof de zijdeur open. Hij klom naar binnen. Ik pakte de pen en toverde de pin-up opnieuw tevoorschijn. Er zat een luchtbelletje voor het gezicht van de blondine. Met mijn wijsvinger tikte ik ertegenaan. Het luchtbelletje schoot omhoog en bleef als een aureool boven haar hoofd hangen. Van dichtbij keek ik in haar ogen.

Bonjour, monsieur,’ zei een lief stemmetje naast me. Ik liet de pen zakken en keek opzij. Er stond een klein meisje aan de kraam. In haar hand had ze een kettinkje en een oude sleutelhanger met een hondje eraan. De moeder stond achter het meisje en knikte.

Tout un euro,’ zei ik. Vlug moffelde ik de pen weg tussen de spullen op de kraam.

De moeder maakte het kind duidelijk dat ze snel moest kiezen. Het meisje staarde verlangend naar de twee speeltjes en nam uiteindelijk het kettinkje. De moeder hing het kettinkje om haar hals. Ze opende haar portemonnee en gaf me een euro. Voordat ik uit kon leggen dat het niet mijn kraam was, liepen ze al weg. Ik staarde naar de munt in mijn handpalm.

De man kwam uit zijn busje gestapt met een plastic zak. Hij stortte de inhoud op een vrij hoekje van de kraam. Er vormde zich een berg van verroeste spijkers, schroeven en moeren.

Zonder iets te vragen liep hij naar mijn voorwiel en voelde aan de spanner. Ik wilde hem de euro geven, maar hij weigerde de munt aan te nemen.

Putain,’ zei hij terwijl hij tevergeefs aan de designdoppen draaide. Net als ik kreeg hij ze niet losser of vaster.

En-buus,’ zei ik langzaam, terwijl ik naar het zeshoekige gaatje in de zwarte dop wees.

Non, non, non,’ zei de man resoluut. Hij zette het wiel tegen de kraam en hij liep weer naar zijn busje.

Ik keek rond. De meeste kramen waren opgedoekt. Alleen verderop was het nog druk, bij de bar.

De man waggelde mijn kant op. Hij hield iets met beide handen beet. Toen hij dichterbij kwam zag ik wat het was: een grote schaar met twee pijpen als handvatten. Een schaar om een fietsslot mee door te knippen.

Met zijn vlezige vingers zette de man het voorwiel tussen zijn knieën. Hij wrikte de scherpe kop van de schaar achter een van de doppen, op een vrij stukje schroefdraad.

Attends, stop!’ riep ik nog, maar hij had de handvatten al met kracht naar elkaar geramd. De dop schoot los en viel vlak voor mijn voeten. Ik harkte met mijn vingers door het gras tot ik hem gevonden had.

Putain de design,’ zei de man. Hij trok de spanner uit de as en knipte de andere dop eraf en gooide die op de berg rotzooi.

Zonder naar me om te kijken pakte de man uit de berg oud ijzer een vleugelmoer en keek of die op de afgeknipte spanner paste. ‘Voilà,’ zei de man. Hij begon de vleugelmoer aan te draaien en pakte een tweede vleugelmoer van de kraam. Met een paar slagen zat ook die vast aan het schroefdraad van de spanner. Tevreden liet hij het wiel voor mijn gezicht tollen.

Over het voetbalveld reden twee busjes met spullen op het dak richting de doorgaande weg. Dorpsbewoners sloften met tassen vol rotzooi.

Ik wilde ook weg. Ik zette mijn fiets rechtop en plaatste het wiel in de uitsparingen van de voorvork. De man volgde mijn ­bewegingen. Voorzichtig begon ik de vleugelmoeren aan te draaien. Steeds strakker. Het ging goed. Het voorwiel zat veilig vast.

Merci,’ zei ik tegen de man. Ik wilde opstappen.

Ça fait vingt euros,’ klonk het kortaf. Ondertussen begon de man met het opruimen van zijn kraam.

Twintig euro? Voor een paar oude vleugelmoeren?

Ik had geen keus. De man had werk gehad aan mijn fiets. Ik haalde het briefje van vijftig uit de achterzak van mijn shirt.

‘Heb je niet kleiner?’ vroeg de man terwijl hij het biljet aanpakte.

Ik schudde mijn hoofd.

Zonder iets te zeggen stopte de man het biljet in zijn achterzak en waggelde weg, richting de verste kramen op het veld. Hij sprak iemand aan. Vanuit de verte herkende ik het gezicht van de jongen met zijn plastic bekers. Samen smoesden ze even en liepen de bar binnen.

Ondertussen zocht ik in de kraam naar de tweede dop van mijn voorwiel. Ik vond hem terug in de helft van een zeepdoosje. Voor de zekerheid stopte ik beide doppen in mijn achterzak en keek naar mijn fiets. Nu zag ik pas goed hoe onzorgvuldig de man het karwei had geklaard. Door het grove knippen hadden de uiteinden van het schroefdraad scheve, scherpe randjes gekregen.

Waar bleef de man? Er liepen steeds meer mensen de bar binnen. Er zou vast iemand zijn die vandaag al goed verkocht had en mijn biljet van vijftig euro kleiner kon maken.

Ik pakte de pen op. De bel zat weer voor het gezicht van de pin-up. Ik keek op. De man was nog steeds niet terug. Met kracht schudde ik het ding op en neer. In een mum van tijd zat de pen vol met kleine luchtbellen. Het was alsof de blote dame in een schuimbad dobberde.

Ik gooide de pen op de berg. Het ging me te lang duren. Ik stapte op de fiets en reed het veld over naar de bar en zette hem tegen het tentzeil.

Het was druk binnen. Iedereen hing met een plastic bekertje drank aan de toog. Ik herkende mijn marktkoopman aan zijn haarband, hij stond vlak bij een wijnvat. Hij zwaaide met mijn biljet van vijftig euro naar de jongen achter de tap.

‘Een drankje voor iedereen!’ hoorde ik hem roepen.

De bezoekers van de bar klapten in hun handen.

Merci, Jules,’ schreeuwde een man uit een hoek. De marktkoopman trok zijn haarband los en veegde er zijn voorhoofd mee af.

C’est pas moi! C’est Poupou!’ riep hij, terwijl hij naar me wees. Iemand duwde me een bekertje drank in mijn handen. ­Jules deed de haarband weer om zijn hoofd.

À toi, Poupou!

Na een paar slokken goot ik de inhoud van het bekertje stiekem op de vlonder. Ik tikte de marktkoopman op de schouder.

‘Ik krijg, geloof ik, nog geld retour,’ zei ik.

Jules negeerde me. Hij dronk het bekertje in één teug leeg, ademde diep uit en hield nog net op tijd een boertje binnen. Hij ging vlak bij me staan. Met zijn vingers vermorzelde hij het bekertje vlak voor mijn gezicht. Ik voelde een paar spatten. Mijn ogen prikten.

Mes amis, Poupou wil wisselgeld zien.’

De aanwezigen in de bar begonnen hard te lachen.

‘Ik gaf u een biljet van vijftig euro, meneer,’ zei ik.

‘Twintig. Je gaf twintig.’

‘Ik dacht het niet.’

Jules keek rond, met een zelfgenoegzame blik. ‘Gun jij ons geen drankje, Poupou?’

‘Natuurlijk wel,’ zei ik. ‘Maar dertig euro is wel een flinke fooi, vindt u niet?’ Ik schrok van de plotselinge stilte in de bar. Iedereen keek naar Jules. Hij wreef in zijn handen en sloeg ze tegen elkaar. Grijnzend pakte hij de achterkant van mijn wielerbroek beet en trok me omhoog.

‘Wij haten Hollanders. Alles van huis meenemen en hier niks uitgeven, hè?’ riep hij.

De mensen in de bar lieten een luid applaus horen.

Holland, go home!’ riep een man aan de tap.

Jules trok me verder omhoog. Het lycra sneed in mijn liezen. ‘En nu oppleuren!’

Iedereen keek geamuseerd toe hoe ik door Jules naar buiten werd gedirigeerd. Ik kon niet anders dan op mijn tenen tippelen.

Allez, Zoetemelk!’ riep een man bij de uitgang. Jules gaf me een venijnige duw in mijn rug. Struikelend over de hobbelige grond bereikte ik mijn fiets.

Pas nadat ik het dorp uit was, werd mijn ademhaling rustiger. De teller gaf 35 kilometer aan. Het was voor het eerst dat ik snelheid maakte met mijn nieuwe fiets.

Vlak voor een bruggetje kneep ik in de remmen. Ik stapte af en zette de fiets tegen een laag stenen muurtje. Ik nam een paar meter afstand en keek door mijn oogharen naar het fraaie model. Stijn had gelijk gehad in de winkel. Deze wielen leken op borsten. Perfecte, ronde borsten van kunststof.

Met mijn vingers gleed ik over het gladde carbon van de velgen. De zwarte spaken wezen naar het centrum van het wiel. De vleugelmoeren pasten absoluut niet bij de smetteloze laklaag op het frame. De designdoppen zaten nog in mijn achterzak. Ik haalde ze tevoorschijn.

Twee zwarte tepels, zonder verdoving geamputeerd door een marktkoopman.