3

In de bergen

Santiago Mexquititlan ligt op anderhalf uur reizen van Querétaro. De airconditioned bus voert ons eerst naar het plaatsje Amealco, de hoofdstad van het departement. Daar zitten de vrouwen van middelbare leeftijd die ik na verloop van tijd ben gaan herkennen. Ze leuren met plastic manden vol lauwwarme maïstortilla’s gevuld met kip, bonen en kaas. Ook hun schoenen zijn van plastic; platte pumps met elegante motiefjes. Ewald bestelt koffie bij de kiosk van het busstation en het wachten is op de bus die ons nog een half uur mee zal nemen naar de plek van ons veldwerk. Zorgvuldig mijden we de zon, die op deze hoogte van 2100 meter feller is dan in de stad.

Na twee weken in Querétaro begin ik mijn draai te vinden. In het Spaans, in het werk op de universiteit en bij mijn nieuwe hippievrienden met wie ik de avonden rond het stadsplantsoen doorbreng. Ook het werk voor de klas, waar ik in eerste instantie wat huiverig tegenover stond, bevalt me steeds beter. Al vind ik het nog steeds een raar gegeven dat ik, nauwelijks ouder dan de gemiddelde leerling, orde moet houden over een groep pubers. Tot dusver was ik altijd de toehoorder, nu moet ik wennen aan mijn positie aan de andere kant van het bureau.

De stedelingen hebben het over ‘de bergen’ als ze naar het departement van Santiago verwijzen, maar echte bergen zijn het niet. Het landschap bestaat eerder uit droge heuvels. Toch is het vruchtbaar genoeg voor het verbouwen van maïs en bonen. De twee gewassen worden door elkaar geplant, de wortels zoeken steun bij elkaar. Het dorp ligt verspreid over kilometers en is opgedeeld in barrios, wijken. De meeste huisjes zijn gemaakt van leem met een golfplaten dak. Ook het gebouw waarin de school is gehuisvest heeft zo’n dak, rood met hier en daar witte stukken. Vroeger deed het dienst als fabriek en dat zie je eraan af. Het is meer een barak dan een school. Een penetrante stank komt me tegemoet bij het betreden van de school. De wc grenst direct aan het klaslokaal.

De kinderen beginnen te joelen als Ewald en ik binnenkomen. “Hadi,” groeten we in het Otomi. Ewald beheerst de ingewikkelde taal goed; ik converseer met de leerlingen in het Spaans. We maken een verdeling voor vandaag. Ik neem de vijfde klas voor mijn rekening, Ewald de vierde. De hoogste groep bereidt zich voor op het eindexamen.

De brutaalste jongens fluiten me na wanneer ik naar het bureau loop. Dat zouden leerlingen in Nederland eens moeten wagen, denk ik, maar zeg er niets van.

“We gaan beginnen,” zeg ik tot een paar giechelende meisjes. “Jongens, leggen jullie die voetbal neer en komen jullie ook zitten?” Dan de belangrijkste vraag: “Hebben jullie je huiswerk gemaakt?” Aarzelend gaan er enkele vingers omhoog. Twee, drie, hooguit vier. Ik zucht. Nu moeten we de lestijd aan die opdracht besteden. Voor de tweede keer deel ik de vragenlijsten uit die ik ze vorige week mee naar huis heb gegeven en leg ik uit wat de bedoeling is. Een paar minuten later zit iedereen rustig te werken.

Ewald had me hiervoor gewaarschuwd: huiswerk wordt pertinent niet gemaakt. Niet omdat de leerlingen het vak niet leuk vinden, want Ewald is een zeer populaire leraar en aan interesse voor hun eigen taal en cultuur ontbreekt het de leerlingen ook niet.

“Vroeger spraken we onderling nooit Otomi op school,” vertelde Margarito, het slimste jongetje van de klas, “maar sinds Ewald er is wel.”

Het probleem is dat een leerling op het moment dat de schoolbel luidt, van de veelbelovende student weer de boerenzoon of -dochter wordt, die zijn ouders op het land moet helpen. Het Video-bachillerato is de hoogste vorm van onderwijs die in de regio wordt gegeven en het volgen van lessen op deze middelbare school is een privilege dat slechts aan enkelen is voorbehouden. De cijfers liegen er niet om: het analfabetisme in gebieden waar indianen de meerderheid van de bevolking uitmaken is vijf keer zo groot als het nationaal gemiddelde. Voor meisjes ligt de situatie nog ingewikkelder dan voor jongens: op deze leeftijd zijn vele al moeder van hun eerste kind of moeten ze thuis op hun broertjes en zusjes passen. Op de namenlijst van de drie klassen van het Video-Bachillerato tel ik negentien meisjesnamen en zevenendertig jongensnamen.

Een universitaire opleiding in Querétaro of elders is bijna niemand gegund, het kost simpelweg te veel geld. Reis- en verblijfskosten, nog afgezien van het collegegeld, vormen onneembare hindernissen. Al hun intelligentie, ijver en enthousiasme ten spijt, uiteindelijk stuiten ze allemaal op diezelfde belemmering.

Ik kijk toe hoe de leerlingen zitten te zwoegen op hun vragenlijsten. Als het lesuur voorbij is lopen de jongens en meisjes in groepjes de klas uit, druk in gesprek – in het Spaans én in het Otomi.