6

Fatiha

In de namiddag pak ik de bus naar het huis van Fatiha. Fatiha intrigeert me. Ik ken haar sinds die eerste avond, waarop ik met haar de enige vrouw was in het hippiegezelschap. Ze is achttien en studeert medicijnen, kan prachtig zingen en schrijft haar eigen liedjes die ze op de gitaar begeleidt. Ze spreekt vloeiend Engels, Arabisch en nog een paar andere talen. Ze heeft een fotografisch geheugen en dat heeft weer te maken met haar autisme. Als kind had ze regelmatig aanvallen en dan kon ze weken doorbrengen zonder een woord te zeggen. Ze doodde de tijd met het uit haar hoofd leren van hele woordenboeken, van het Zapoteeks, Mixteeks, en nog een heleboel andere indianentalen. Een taal leren, zegt ze, kost haar drie dagen. Haar genialiteit is bijna ongeloofwaardig.

Fatiha’s huis, in een welvarende buitenwijk, is nog groter dan ik me had voorgesteld op grond van de indrukwekkende verhalen van de hippies. Ik verbaas me vooral over de kolossale breedbeeldtelevisies, die op verschillende plaatsen in het huis staan. Verder is de villa voornamelijk gedecoreerd met beelden van dieren: in de hal een levensgrote zwarte panter, in de eetkamer steken de hoofden van opgezette herten uit de muur. In de achtertuin springen drie dalmatiërs tegen het hek op. Ze dienen uitsluitend voor de bewaking, legt Fatiha uit. Hun hok staat in een hoek van de tuin, drollen liggen opgehoopt in een andere.

“Ik zal je mijn favoriete plekje laten zien,” zegt Fatiha. Ze pakt een ladder die op de gang staat en opent de dakkapel. Ik klim haar achterna. Op het dak is het bloedheet. Je kunt uitkijken over de hele stad, van de haastig in elkaar gezette bouwsels op de heuvels aan de periferie tot aan de oranjeroze kerktoren op het plaza.

“Hier zit ik vaak ‘s-nachts naar de sterren te kijken.” Ze wijst naar Los Arcos, het aquaduct dat in de achttiende eeuw werd aangelegd om het klooster van Santa Cruz van water te voorzien. Het begint op een nabijgelegen heuvel, is zo’n vijftig meter hoog en verdwijnt enkele honderden meters verderop in het centrum.

“Op een nacht had ik zo’n onweerstaanbare behoefte om daar bovenop te lopen. Toen ben ik het huis uitgeglipt en erop geklommen. Het was een uurtje of drie. Een half uur later kwam de politie me achterna. Ze dachten dat ik zelfmoord ging plegen! Wat een grap hè!”

Op de gang hangen foto’s van Fatiha en haar zusjes. Op een daarvan kijkt een meisje met onheilspellende blik de camera in. Haar gelaatsuitdrukking past totaal niet bij haar popperige witkanten jurk en het zachtroze boeket in haar handen. Dan pas zie ik dat het Fatiha is. “Mijn quinceanos,” zegt ze. “Ik haatte het.” In Mexico wordt de vijftiende verjaardag van een meisje beschouwd als een mijlpaal in haar leven: het is de officiële stap naar volwassenheid. En dat wordt groots gevierd, met feesten waarvoor niet alleen de vrienden en vriendinnen van de dochter, maar ook – en vooral – die van de ouders worden uitgenodigd. De jurk van de vijftienjarige is van essentieel belang; in de stad hangen etalages vol met de laatste mode op het gebied van quince-años-jurken die niet prinsesachtig genoeg kunnen zijn. Op deze dag presenteren ouders hun dochter aan de buitenwereld, en dan kan ze maar beter perfect gekleed en gekapt zijn. Dat Fatiha, die meestal een slobberige spijkerbroek met een oversized T-shirt draagt, zich niet thuis voelde in dit tenue, verbaast me niets.

Fatiha’s ouders zijn bepaald niet te spreken over ‘dat langharig tuig’, zoals ze de vrienden van hun dochter noemen. Fatiha neemt ze niet meer mee naar huis als haar ouders thuis zijn. “Ik heb geen zin in het commentaar van mijn moeder. Het enige dat ze zei toen ik haar een keer had voorgesteld aan Oscar was: ‘Kan die jongen niet gewoon een keer naar de kapper gaan?’”

Fatiha’s vader is een grote man met een grote snor, grote gebaren en een zware, bulderende lach. Hij heeft een hoge functie in het bedrijfsleven. Haar moeder is arts. Ze heeft haar lange zwarte haar opgestoken en draagt een wijdvallende zijden blouse op een zwarte broek. Met mijn bezoek lijken ze tevreden. “Uit Nederland? Wat leuk, daar waren wij twee jaar geleden voor het laatst. Amsterdam vind ik een prachtige stad,” zegt Fatiha’s moeder.

Meteen nodigt ze me uit voor een lunch die een bevriend echtpaar de volgende dag geeft ter gelegenheid van hun zilveren huwelijk. Ja, natuurlijk ben ik welkom! Als je in Mexico wordt uitgenodigd voor een feest neem je tenminste je hele familie en het liefst ook nog wat vrienden mee. En het is leuk dat hun dochter nu ook eens een vriendinnetje uit het buitenland heeft. Fatiha werpt me een veelbetekende blik toe.

Wanneer ik de afspraak met Mario om voor de tweede keer naar de pulqueria te gaan afzeg, kijkt hij wat teleurgesteld. Hij houdt er een van mij te goed, spreken we af. Maar hij is het met me eens, een lunch in de duurste wijk van de stad moet ik mij niet laten ontzeggen.

Het raampje van de Chrysler Voyager schuift elektrisch naar beneden. Als de bewaker het gezicht van Fatiha’s vader herkent, doet hij de slagboom omhoog. We rijden door over de brede lanen met aan weerszijden ruime villa’s. Sommige zijn aan het zicht onttrokken door een muur om de tuin en andere doemen op aan het eind van een lange oprijlaan.

We worden hartelijk ontvangen en volgen een dochter van het bruidspaar naar de achtertuin.

Drie bedienden lopen met dienbladen af en aan onder het witte zeil dat voor de gelegenheid tussen de theekoepel en de schutting is gespannen, zodat de gasten in de schaduw kunnen zitten. De mannen gaan gekleed in Ralph Lauren-overhemden in pasteltinten, de sweaters nonchalant om de schouders geknoopt. De vrouwen geuren naar Franse parfums. Op het grasveld staat een reusachtige trampoline waarop kleine en grote kinderen kraaiend van plezier tekeergaan. Ik weet nauwelijks wie de gastheren zijn maar dat geeft niet: ik zit naast Fatiha en bovendien biedt de hele ambiance genoeg entertainment, alleen al door ernaar te kijken. Mondain als deze mensen zijn – of lijken – mijn aanwezigheid is voor hen nog steeds een gespreksonderwerp. Of ik even wat in het Nederlands wil zeggen? In het Duits? Frans?

We krijgen kip met mole, een saus van pepers die ook sesamzaad en chocola bevat. Fatiha schuift haar bord opzij. “Ik eet geen vlees,” zegt ze, “uit principe. Op de faculteit moeten we vaak genoeg experimenten doen met dode dieren. Dan vergaat de eetlust je wel.”

Fatiha vliegt door haar studie. Ze haalt negens en tienen voor tentamens terwijl ze de stof in een middagje doorbladert. “Geen enkele uitdaging,” vindt ze de geneeskunde. Ze wijst met een knikje naar haar leeftijdsgenoten aan de andere kant van de tuin. “Zij gaan allemaal naar El Tec, een privé-universiteit in Monterrey. Technological Institute of Monterrey heet het voluit. Het is een school waarvan de leerlingen regelmatig een weekendje gaan winkelen in Miami. Ik heb er vorig jaar gezeten, in het huis van een tante, en mijn leraarsbevoegdheid Engels gehaald. Toen ben ik weer teruggekomen naar Querétaro.”

Het liefst zou Fatiha naar het conservatorium gaan en operazangeres worden. Maar daar zijn haar ouders het niet mee eens. “‘Zolang je in dit huis woont, heb je je aan onze regels te houden,’ zeggen ze. En dat betekent dat zij voor me uitzoeken welke studie ik doe en wat ik later voor de kost ga doen.”

“Heb je er wel eens aan gedacht om op jezelf te gaan wonen?” vraag ik.

“O ja, vaak genoeg. Ik zou niets liever willen. Maar no way dat ze dat goed vinden.”

“Waarom? In Nederland gaan de meeste mensen het huis uit als ze gaan studeren.” Het financiële aspect lijkt me in het geval van Fatiha niet de doorslaggevende factor om haar thuis te houden.

“In Mexico gaat een meisje het huis uit als ze gaat trouwen. Maar het gaat me wel lukken, hoor. Ik verzin wel iets,” zegt ze geheimzinnig.

Fatiha’s ouders, aan de andere kant van de tafel, lijken niets in de gaten te hebben van de plannen die hun dochter aan het smeden is. Ze kijken naar de bruidstaart van drie verdiepingen en bijna een meter doorsnee, die op tafel wordt gezet. Luid gejuich klinkt over het gazon.