Het is hier zo lawaaierig
Het is Pinksteren en voor de zoveelste keer is de universiteit dicht. Maar dit keer waren Ewald en ik erop bedacht, deze paar vrije dagen gaan we goed besteden. In Santiago Mexquititlan hebben we onder de leerlingen een opstelwedstrijd uitgeschreven. De leerling die het beste verhaaltje heeft geschreven – in het Otomi wel te verstaan – is Margarito. Hij mag een paar dagen mee naar Oaxaca, dat op zes uur rijden ten zuiden van Querétaro ligt. Het is geen toeval dat de winnaar van de wedstrijd een jongen is. Er waren ook meisjes die meedongen naar de felbegeerde prijs van deze wedstrijd, maar ‘die mogen van hun ouders zeker niet zo ver weg’, had Ewald voorspeld.
In Oaxaca gaan we het instituut van Jesus Salinas Pedraza te bezoeken, waar Mixteken, Zapoteken, Chinanteken en nog een heleboel andere indigenas op de computer in hun eigen taal schrijven. Zo wordt beetje bij beetje een literatuur gevormd van elke indiaanse taal.
De reis naar Oaxaca verloopt niet geheel vlekkeloos. Ternauwernood weten we te ontsnappen aan de gruas. De bestuurders van de kraanwagens zeggen dat we met ons nummerbord niet mogen doorrijden op straffe van een bekeuring. Als gevolg van een veelbelovende milieumaatregel is het op bepaalde dagen verboden met een nummerbord dat bijvoorbeeld met het getal 1 begint door de staat van Mexico met zijn immense grijsgrauwe metropool te rijden. In plaats daarvan kun je je voor een aanzienlijk bedrag door een kraanwagen laten slepen. Die trekt echter maar één auto per keer, zodat het probleem van de luchtvervuiling er niet minder om wordt. De slimmere mensen die het kunnen betalen pakken het weer anders aan: zij hebben twee auto’s met verschillende nummerborden.
Onderweg lucht ik mijn hart over het gebeurde met Claudia. De afgelopen week heb ik niets meer van haar gehoord, en ook bij de hippiestandplaats wist niemand waar ze was. Ik baal. Omdat ik mijn fototoestel en mijn enige broek kwijt ben, maar nog meer omdat mijn vertrouwen is beschaamd. Ik zal verdomme nog eens iemand bij me thuis uitnodigen, denk ik. Ewalds commentaar is genadeloos: “Nooit laten zien dat je geld hebt, nooit vertellen wat je verdient. Dat heb ik in al die jaren wel geleerd. Zo hard is het nu eenmaal.”
∗
Op het instituut in Oaxaca worden we als een ware wetenschappelijke delegatie ontvangen door Jesús Salinas en zijn prachtige Mixteekse vrouw. De kleurige traditionele huipil die zij draagt krijgt door haar gezicht opeens iets heel hips. Nadat ze ons hebben rondgeleid in het instituut vertelt Jesús wat ons te wachten staat. We zullen worden geïnterviewd voor het radioprogramma De stem van de Mixteken, dat zich richt op de plaatselijke indiaanse bevolking. Daarvan is een deel al otro lado geëmigreerd. Het programma wordt daarom niet alleen in Oaxaca uitgezonden, maar ook in Californië.
Wanneer we aanschuiven aan de tafel in de studio zie ik dat deze geluiddicht is gemaakt met omgekeerde eierdozen. Geen van ons heeft enig idee wat hij via de radio wereldkundig moeten maken, maar het gaat wonderwel goed. Ewald vertelt over zijn werk en Margarito murmelt iets in het Otomi. Ikzelf maak van de minuut die er voor mij overschiet gebruik om een behoorlijk revolutionair standpunt te verdedigen en zeg dat ik het vreemd vind dat er in Mexico zoveel studenten zijn die Frans of Italiaans leren maar geen idee hebben van de zesenvijftig talen die er in hun eigen land gesproken worden. Zo vreemd is dat natuurlijk niet, gezien de economische situatie. En ik, exotische talenspecialist in wording, weet zelf niets van het Fries, denk ik erbij. Maar hier spreek ik als linguïste en mijn statement valt in goede aarde. Josefa, de mooie Mixteekse, zit op de achtergrond te juichen.
Ondertussen wordt druk geschoven met microfoons, lopen mensen in en uit en vergist de presentator zich keer op keer weer in de namen van degenen die aan het woord zijn. Ik moet moeite doen om niet de slappe lach te krijgen.
∗
Met zijn paar honderdduizend inwoners is Oaxaca op Querétaro na de grootste stad die Margarito ooit heeft gezien. Hij loopt met grote ogen rond. Ik leid hem door het centrum, dat ik nog ken van een eerdere vakantie. De markt van Oaxaca is de mooiste die ik in Mexico gezien heb. Markten zijn hier grotendeels overdekt; het zijn een soort grote hallen. Bij het ene kraampje omranden sierlijk ingekerfde papaya’s bergen limoenen, bananen, druiven, groene, rode en gele mango’s, elk met een andere smaak. Daartegenover, in een kraampje naast flessen mezcal, liggen witte bollen zachte kaas, bijeengehouden door doorzichtig folie. In een ander gedeelte van de hal is het vlees uitgestald in niets verhullende vormen: kippenklauwtjes en varkensneuzen liggen in aangrenzende bakken. Wij spoeden ons naar het gedeelte dat voor toeristen wat toegankelijker is, met bontgekleurde shawls en uit hout gesneden mobiles. Margarito heeft zijn fototoestel meegenomen en wil voor een stalletje met aquaria vol exotische vissen op de foto.
In een zijstraatje van dit labyrint komen we bij een publieke barbecue. Een platte mand met een servet doet dienst als bord. Hiermee moeten we eerst langs een van de vleesstalletjes, waar men een stuk vlees naar keuze voor ons afsnijdt. Vervolgens wordt dit voor onze ogen, die prikken van de rook, geroosterd. Zo worden de bacteriën meteen gedood, houd ik mezelf voor. Met het stukje vlees en de tortilla’s begeven we ons naar een ander stalletje waar guacamole en een tomatenslaatje wordt geserveerd. Het geheel eten we op een krukje op, temidden van vrachtwagenchauffeurs en complete families.
Door de drukte zeulen vrouwen met manden rond. “Chapulines, hay chapulines,” klinken hun snerpende stemmen. Chapulines zijn geroosterde sprinkhanen, in verschillende maten verkrijgbaar. Geserveerd met limoen en zout een niet te versmaden plaatselijke specialiteit. De vorige keer heb ik mijn weerzin om deze insecten te eten al overwonnen, quasi-nonchalant hap ik er nu een handjevol van weg.
Margarito schudt zijn hoofd wanneer ik hem er een paar aanbied. Hij is de hele tijd al wat stilletjes. “Vind je het niet leuk?” vraag ik hem.
Hij lacht schuchter. “Het is hier zo lawaaierig,” komt er uiteindelijk uit. Deze naar Mexicaanse maatstaven middelgrote stad vormt een scherp contrast met de wereld waarin hij is grootgebracht, in een klein dorp op het platteland.
Pas als we op een bankje op het plein zitten, komt hij een beetje los. Vroeger, vertelt hij, toen het Video-bachillerato er nog niet was, moest hij altijd naar een dorp aan de andere kant van de vallei om naar school te gaan. Dat betekende om vijf uur ‘s-ochtends opstaan, om een half uur later aan de twee en een half uur durende wandeling door de duisternis te beginnen. Was hij dan nooit bang? Weer verschijnt dat verlegen lachje om zijn mond. “Ja,” geeft hij toe, “soms was ik zo bang dat ik me omdraaide en naar huis terug liep. Thuis zei ik dan dat de les niet door was gegaan.”
Maar hij prefereert de rust van het kleine boerendorp boven deze stad.
∗
Na wat we die avond in een restaurant meemaken kan ik me daar iets bij voorstellen. We zitten rustig te eten, als we worden opgeschrikt door een jongen die met een verhit gezicht binnen komt rennen. Hij vlucht een trap op naar de eerste verdieping en in een mum van tijd is het restaurant omsingeld door politieagenten. Twee stormen er met getrokken pistool binnen. De eigenares verspert hen echter de toegang en vraagt om een huiszoekingsbevel. Dat hebben ze niet. Nu moet de hele patrouille buiten wachten totdat de jongen, die zich op de wc schuilhoudt, naar buiten komt. Naar verluidt heeft deze net iemand vermoord. Dit alles speelt zich af in hoogstens twee minuten. Wij weten niet hoe gauw we de laatste happen in onze mond moeten proppen. Buiten kunnen we nog net zien hoe de vermeende moordenaar wordt ingerekend en afgevoerd. Met knikkende knieën lopen we terug naar het centrum. Margarito heeft gelijk. Dit soort dingen komt in Santiago Mexquititlan niet voor.